Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 07/27231
V-nummer: [xxx]
Inzake: [eiser], eiser,
gemachtigde mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. W.A. Kleingeld.
1 Eiser is geboren op [datum] 1980 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 25 oktober 2005 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlengen en wijzigen van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluit van 27 juli 2006 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 8 september 2005 en de aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit op 22 augustus 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Op 3 juli 2007 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2008. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen. Bij brief van 27 maart 2008 heeft verweerder de vragen van de rechtbank beantwoord. Eiser heeft hierop bij brief van 22 april 2008 gereageerd.
4 Op 25 april 2008 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep verwezen naar een zitting van de meervoudige kamer.
5 Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 8 juli 2008. Eiser en verweerder zijn verschenen bij gemachtigde.
6 Bij brief van 15 juli 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 mei 2008, met kenmerk AWB 07/16541 en AWB 07/16542.
7 Bij brief van 9 november 2009 zijn partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op de door de Afdeling in het kader van voormeld hoger beroep bij verwijzingsuitspraak van 24 juli 2009 (LJN BJ4384) gestelde prejudiciële vragen en de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 10 september 2008, met kenmerk AWB 06/33344 (LJN BF4615). Eiser heeft bij brief van 18 november 2009 gereageerd, verweerder bij brief van 26 november 2009.
8 Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer is hervat op 7 juni 2010. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen M. Erbek, tolk in de Turkse taal.
1 De rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op 10 juli 2002 gehuwd met [naam] en op onbekende datum Nederland binnengekomen. Aan eiser is op 25 september 2003 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking “verblijf bij echtgenote”, geldig van 21 augustus 2003 tot 21 augustus 2004, laatstelijk verlengd tot 31 juli 2009. Verweerder heeft deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 8 september 2005 ingetrokken. Op 25 oktober 2005 heeft eiser verweerder verzocht om de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning te wijzigen in “voortgezet verblijf”.
2.1 Ingevolge artikel 13 van Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit 1/80) mogen de Lid-Staten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
2.2 Ter zitting heeft verweerder niet bestreden dat eiser legaal verblijf heeft in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80, maar hij betwist dat sprake is van nieuwe beperkingen in de zin van die bepaling.
2.3 Eiser stelt dat er sinds 1 december 1980, de datum van inwerkingtreding van Besluit 1/80, twee beperkingen als bedoeld in artikel 13 van Besluit 1/80 zijn ingevoerd die hem belemmeren gebruik te maken van het vrije verkeer van werknemers. De eerste beperking betreft volgens hem het thans in paragraaf B16/3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) neergelegde beleid.
2.3.1 Volgens paragraaf B16/3.1.1 van de Vc 2000, voor zover hier van belang, komt de vreemdeling wiens (huwelijks)relatie is verbroken in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, indien die (huwelijks)relatie ten minste drie jaren heeft bestaan en de vreemdeling ten minste drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond van dat huwelijk. Weliswaar heeft het huwelijk van eiser meer dan drie jaar bestaan, maar hij is niet ten minste drie jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning op grond van dat huwelijk. Op grond van het thans geldende beleid komt eiser dus niet, zoals verweerder terecht stelt, in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2009 (LJN BJ4384) volgt echter dat op 1 februari 1983 de beleidsregel in werking is getreden dat de vreemdeling wiens huwelijk is ontwricht of ontbonden in aanmerking komt voor voortgezet verblijf, indien het huwelijk ten minste drie jaar heeft bestaan en de vreemdeling ten minste één jaar direct voorafgaand aan het huwelijk in het bezit is geweest van een vergunning tot verblijf. Eiser is voorafgaand aan de ontwrichting van zijn huwelijk ten minste één jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning, zodat hij op grond van het toen geldende beleid wel in aanmerking zou zijn gekomen voor voortgezet verblijf.
2.3.2 Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling noch anderszins is de rechtbank gebleken dat de op 1 februari 1983 in werking getreden beleidsregel reeds op 1 december 1980 gold, zodat die beleidsregel als een tussentijdse versoepeling dient te worden aangemerkt. Ook de afschaffing van een tussentijdse versoepeling dient echter naar het oordeel van de rechtbank als een beperking in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80 te worden aangemerkt. Besluit 1/80 is immers gericht op een geleidelijke afschaffing van nationale belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers. Hiermee is niet in overeenstemming dat eerder gewonnen terrein weer wordt prijsgegeven.
2.4 De tweede beperking vormt volgens eiser de afschaffing van het zogeheten zoekjaar. Eiser stelt dat de vreemdeling wiens huwelijk was verbroken in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning die in hem in staat stelde arbeid te zoeken, indien dat huwelijk ten minste één jaar stand had gehouden.
2.4.1 Uit het beleid dat verweerder destijds voerde, neergelegd in paragraaf B1/2.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 1994, volgt dat een vreemdeling, wiens huwelijk voor de ontbinding of de ontwrichting ervan drie jaar heeft bestaan, waarvan ten minste één jaar direct voorafgaande aan de ontbinding of ontwrichting tijdens hier te lande toegestaan verblijf, in aanmerking kwam voor een vergunning tot verblijf voor het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst met een geldigheidsduur van één jaar (het zogenaamde zoekjaar). Indien na het verstrijken van het jaar waarvoor die vergunning tot verblijf gold niet werd beschikt over werk voor nog ten minste één jaar, werd de verlenging van de geldigheidsduur van die vergunning geweigerd. Op grond van dit beleid zou eiser dus in aanmerking zijn gekomen voor een vergunning tot verblijf voor het zogeheten zoekjaar. Deze beleidsregel behelst dus eveneens een tussentijdse versoepeling, nu niet is gebleken dat dit beleid reeds op 1 december 1980 gold.
2.5 Anders dan verweerder is de rechtbank derhalve van oordeel dat de afschaffing van de voor eiser relevante tussentijdse versoepelingen nieuwe beperkingen zijn in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80, zodat het bestreden besluit in strijd is met artikel 13 van
Besluit 1/80. Het beroep is derhalve gegrond, het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6 In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat eiser niet zal worden uitgezet tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
2.7 Nu het beroep gegrond is verklaard, dient aan eiser het griffierecht te worden vergoed. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dat luidde ten tijde van het instellen van beroep, vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 14 maart 2008 en 1 punt voor het verschijnen ter twee nadere zittingen, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 bepaalt dat uitzetting van eiser achterwege blijft tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
5 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966,-;
6 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzitter, en mr. A. van ’t Laar en mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op: 27 augustus 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.