ECLI:NL:RBSGR:2010:BN7245

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/920447-09 en 09/761921
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrechtelijke uitspraak met oplegging van gedragsbeïnvloedende maatregel en jeugddetentie

Op 4 februari 2010 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die preventief gedetineerd was. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.P. van Eijk, werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verschillende slachtoffers. De officier van justitie, mr. I. Doves, eiste een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 100 dagen, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden, en een gedragsbeïnvloedende maatregel in de vorm van uithuisplaatsing binnen Multi Treatment Foster Care (MTFC) voor 1 jaar, inclusief een alcohol- en drugsverbod met urinecontroles.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte in het verleden al eerder met de wet in aanraking was gekomen en dat hij ernstige gedragsproblemen vertoonde. De rechtbank volgde het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en oordeelde dat een combinatie van jeugddetentie en een gedragsbeïnvloedende maatregel het meest passend was, gezien de ernst van de misdrijven en het belang van de verdere ontwikkeling van de verdachte.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat er geen bedrag was gevorderd. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 130 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de maatregel zou worden vervangen door jeugddetentie indien de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging meewerkte. De uitspraak werd gedaan op een openbare terechtzitting, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in acht nam.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers 09/920447-09; 09/761921-09 (ttz.gev.)
Rolnummers 0001; 0002
Datum uitspraak: 4 februari 2010
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1995 te [plaats A]
adres: [plaats B]
thans preventief gedetineerd in [plaats C].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 21 januari 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.P. van Eijk, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. I. Doves heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/920447-09 onder 1 primair en onder 2 primair en het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/761921-09 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 100 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te gedragen naar de voorschriften hem te geven door de Stichting Bureau Jeugdzorg.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, bestaande uit een uithuisplaatsing binnen Multi Treatment Foster Care (hierna MTFC) voor de duur van 1 jaar alsmede een alcohol- en drugsverbod met urinecontroles en meewerken aan de begeleiding van Stichting Bureau Jeugdzorg, een en ander met toepassing van vervangende jeugddetentie voor de duur van 8 maanden indien de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging meewerkt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De tenlasteleggingen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. 09/920447-09:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
(keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tegen/in de rug en/of
de schouder van die [slachtoffer A] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 november 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon
(te weten [slachtoffer A]), met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, tegen/in de rug en/of de schouder heeft gestoken, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 november 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer B]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
(keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tegen/in de
(linkerboven)arm van die [slachtoffer B] heeft gestoken/gesneden/gedrukt, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 november 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon
(te weten [slachtoffer B]), met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, tegen de (linkerboven)arm heeft gestoken/gesneden/gedrukt, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en t.a.v. 09/761921-09:
hij op of omstreeks 28 september 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon
(te weten [slachtoffer C], (meermalen) in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/920447-09 onder 1 primair en 2 subsidiair vermelde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 09/761921-09 vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht dat:
t.a.v. 09/920447-09:
1. primair:
hij op 13 november 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de rug van die [slachtoffer A] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair:
hij op 13 november 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer B]), met een mes in de linkerbovenarm heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen;
t.a.v. 09/761921-09:
hij op 28 september 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer C], meermalen in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van 09/920447-09 feit 2:
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu alleen is vast komen te staan dat het slachtoffer door de messteek van de verdachte een lichte verwonding in de linker bovenarm heeft opgelopen. De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat het gebruik van een mes om iemand te steken een belangrijke indicatie geeft dat er opzet is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een slachtoffer zwaar letsel oploopt wordt verder vooral bepaald door de concrete omstandigheden van het geval. Doordat nadere bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld een aangifte, een getuigenverklaring of een letselverklaring, ontbreken kan in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank een dergelijk voorwaardelijk opzet niet worden aangenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich binnen een vrij korte periode schuldig gemaakt aan een drietal ernstige geweldsdelicten. Allereerst heeft hij een jongen, die zijn petje van zijn hoofd had getrokken, van zijn fiets geschopt en nadat deze weer was opgekrabbeld meermalen in zijn gezicht geslagen. Dat de streek die het slachtoffer de verdachte leverde hem boos maakte is nog wel te begrijpen maar de rechtbank rekent verdachte diens disproportionele reactie zwaar aan. Temeer nu het slachtoffer niet heeft teruggeslagen nadat hij door de verdachte werd geslagen. Uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer en de medische verklaring blijkt dat hij de nodige gevolgen aan het gebeuren heeft overgehouden. De verdachte heeft gesteld dat hij het slachtoffer heeft geslagen omdat hij bang was maar heeft dit in het geheel niet aannemelijk kunnen maken, zeker niet nu hij zelf bij de politie heeft verklaard achter het slachtoffer te zijn aangerend nadat deze er met het petje op de fiets vandoor ging.
Nog geen twee maanden later heeft de verdachte op een dag kort na elkaar twee personen met een mes gestoken. Eerst heeft hij, nadat een ruzie was ontstaan in een auto, een jongen in zijn arm gestoken. Korte tijd later werd de verdachte door vrienden attent gemaakt op het tweede slachtoffer. Deze jongeman had de verdachte enige maanden tevoren betrapt op het stelen van bier uit een bar, waar de verdachte nog altijd boos en naar eigen zeggen gefrustreerd om was. De verdachte is naar het slachtoffer gelopen en heeft hem op laffe wijze met een mes in de rug gestoken. Onder meer omdat het slachtoffer een jas aan had, is het letsel meegevallen maar de gevolgen hadden voor het slachtoffer gemakkelijk veel ernstiger kunnen uitpakken.
De rechtbank maakt zich er ernstig zorgen over dat de verdachte een mes bij zich draagt en vervolgens lichtvaardig besluit dit mes te gebruiken. Dat de verdachte onder invloed van alcohol en drugs verkeerde is eveneens een groot zorgpunt.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, in het verleden reeds eerder terzake van overtreding van de Wet Wapens en Munitie een transactie kreeg aangeboden van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 14 januari 2010, met als bijlage het psychodiagnostisch onderzoeksverslag, ondertekend door drs. M. van Engers, GZ-psycholoog, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
[verdachte] vertoont ernstige gedragsproblemen. Hij beschikt over laaggemiddelde tot gemiddelde cognitieve vaardigheden en komt naar voren als een afhankelijk persoon met weinig eigen identiteit. Hij vertoont minderwaardigheidsgevoelens en ontkent de aanwezigheid van agressie vrijwel volledig terwijl er wel degelijk sprake is van veel onderhuidse agressie waarvoor hij bang is. Hij heeft de neiging zichzelf te overschatten en heeft nauwelijks inzicht in eigen handelen. Hij lijkt te worden getriggerd door sociale situaties die angst bij hem oproepen, waarop hij reageert met naïef, impulsief en agressief gedrag. Zijn reactie op de ander is buitenproportioneel. Op school en in de omgang met leeftijdsgenoten vertoont hij eveneens gedragsproblemen. Hij heeft omgang met vrienden met politiecontacten en blowde voor zijn detentie fors. Het risico dat hij na zijn ontslag uit detentie weer gaat blowen is fors. Hij lijkt de effecten van zijn blowgedrag en alcoholmisbruik te onderschatten. [verdachte] liet zich thuis door zijn moeder niet aansturen en ging zijn eigen gang. Intensieve hulpverlening bracht hier geen verandering in. Ook op de crisisgroepen vertoonde [verdachte] gedragsproblemen.
[verdachte] kan weinig verklaring geven voor zijn handelen. Hij vertoont wel spijtgevoelens en empathie met de slachtoffers. Een risicotaxatie wijst uit dat er een matig tot hoog risico is op herhaling van een soortgelijk geweldsdelict. Indien geen behandeling plaatsvindt is er geen compenserende factor voor het risico op herhaling.
Een gedragsbeïnvloedende maatregel is geïndiceerd om recidive te voorkomen en [verdachte] in zijn ontwikkeling te stimuleren. Hij behoeft een langdurig verplichtende kader om de veelsoortige begeleiding in een maatwerkpakket op te kunnen leggen. Binnen de maatregel is uithuisplaatsing binnen Multi Treatment Foster Care aanbevolen, een vorm van behandeling in een gezin met professionele opvoeders om uithuisplaatsing in een gesloten setting te voorkomen.
De rechtbank onderschrijft deze conclusie uit voornoemd rapport en zal het gegeven advies opvolgen nu ter terechtzitting is gebleken dat de intake voor MTFC positief is verlopen en het nog slechts wachten is op een goede match met een gezin. Ter terechtzitting hebben de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg naar voren gebracht dat, in tegenstelling tot wat in de rapportage staat, behandeling bij het Palmhuis en begeleiding van ITB Harde Kern niet als aparte modules aan de maatregel behoeven te worden toegevoegd indien de verdachte uithuis wordt geplaatst in het kader van Multi Treatment Foster Care.
De rechtbank is van oordeel dat een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur gecombineerd met de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige het meest passend is, nu de ernst van de begane misdrijven hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer C], heeft zich ten aanzien van parketnummer 09/761921-09 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien geen bedrag is gevorderd. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat er kennelijk een vergoeding uit het Schadefonds geweldsmisdrijven is uitgekeerd ad. € 633,00 maar dat vervolgens onduidelijk is hoe de hoogte van dit bedrag is vastgesteld en of er derhalve ook overigens nog redenen zijn om een bedrag naar billijkheid toe te kennen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/920447-09 onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/920447-09 onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 09/761921-09 ten laste gelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. 09/920447-09 feit 1 primair:
POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
t.a.v. 09/920447-09 feit 2 subsidiair, 09/761921-09:
MISHANDELING, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en de verdachte te dier zake strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 130 dagen;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 30 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdbescherming en/of jeugdreclassering, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het volgen van behandelingen en/of trainingen;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van het hem onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
legt aan veroordeelde voorts op
de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 1 jaar,
die bestaat uit:
- het meewerken aan een uithuisplaatsing in het kader van Multi Treatment Foster Care;
- geen alcohol- of drugsgebruik en het daartoe meewerken aan urine- en/of andere controles;
- het meewerken aan de begeleiding door de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdbescherming en/of jeugdreclassering.
beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 6 maanden;
t.a.v. 09/920447-09:
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan de opgelegde straf.
t.a.v. 09/761921-09:
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer C] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Ghrib, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.G.J. Brink, kinderrechter,
en mr. M. Soffers, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2010.