ECLI:NL:RBSGR:2010:BN7165

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-30904
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van Guinese vreemdeling en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 september 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Guinese vreemdeling, eiser, die op 2 september 2010 door de minister van Justitie was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. Volckmann, betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar Guinee was, omdat de Guinese autoriteiten in de afgelopen jaren geen laissez passer hadden afgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad geen zicht op uitzetting was ten tijde van de oplegging van de maatregel van bewaring, en dat de maatregel derhalve onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 15 september 2010. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring, die is vastgesteld op € 1040,- voor acht dagen. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.P. Glerum, die de zaak heeft behandeld, en de griffier heeft de uitspraak vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 10/30904
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1982], van gestelde Guinese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. T. Volckmann, advocaat te Zwolle,
en
de minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather.
Procesverloop
Verweerder heeft op 2 september 2010 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 september 2010. Eiser heeft in persoon en bij gemachtigde, en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Eiser heeft betoogd dat het zicht op uitzetting naar Guinee ontbreekt. Daarbij heeft eiser erop gewezen dat er veel moeilijkheden bestaan wat betreft het afgeven van laissez passer door de Guinese autoriteiten. In 2008 zijn geen laissez passer verstrekt, in 2009 slechts enkele en in 2010 zijn tot op heden, dus na acht en een halve maand, nog steeds geen laissez passer afgegeven, aldus eiser. Verder heeft eiser erop gewezen dat hij eerder bijna een jaar, te weten van 5 november 2008 tot 29 oktober 2009, in vreemdelingenbewaring heeft gezeten zonder dat dit heeft geleid tot afgifte van een reisdocument. Dit ondanks in maart 2009 gemaakte afspraken tussen verweerder en de Guinese autoriteiten.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het zicht op uitzetting naar Guinee niet ontbreekt. Daarbij heeft verweerder aangevoerd dat de omstandigheid dat geen laissez passer is afgegeven tijdens de door eiser bedoelde bewaring, die is opgeheven op grond van een belangenafweging na 12 maanden, niet betekent dat een nieuwe procedure geen kans van slagen heeft. Een nieuwe aanvraag is dan ook inmiddels verzonden naar de laissez passerkamer waarbij de gegevens die bekend waren bij de vorige aanvraag zijn meegenomen. Wat betreft de afgifte van laissez passer door de Guinese autoriteiten heeft verweerder aangevoerd dat er in 2009 ongeveer 5 zijn verstrekt en dat van januari 2010 tot heden er nog geen laissez passer zijn afgegeven, terwijl in deze periode 115 laissez passeraanvragen zijn verzonden. Dat neemt niet weg dat eiser zijn volledige en actieve medewerking moet verlenen, hetgeen hij nalaat, aldus verweerder.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder ervan uitgaat dat eiser afkomstig is uit Guinee en dat er geen procedures lopen ter verkrijging van een laissez passer bij een ander land. De rechtbank stelt vast dat de Guinese autoriteiten in 2008 geen laissez passer hebben verstrekt en dat zij in 2009 vijf laissez passer hebben afgegeven, waarvan het laatste uiterlijk in december 2009. Verder zijn in 2010 tot op heden geen laissez passer verstrekt, hoewel daarvoor in die periode 115 aanvragen zijn ingediend. In hetgeen verweerder heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden die de verwachting rechtvaardigen dat binnen afzienbare tijd kan worden overgegaan tot uitzetting van eiser naar Guinee, ook als hij de vereiste medewerking verleent. Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat het zicht op uitzetting ten tijde van de oplegging van de maatregel van bewaring ontbrak.
5. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf de datum van oplegging, te weten 2 september 2010, onrechtmatig is. De door eiser naar voren gebrachte beroepsgrond dat verweerder de mededeling, dat hij na beëindiging van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw zal worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, te laat aan hem heeft uitgereikt, behoeft dan ook geen bespreking.
6. Het beroep moet gegrond worden verklaard. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 september 2010.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
8. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor acht dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 13 x € 80,- = € 1040,-.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1).
Omdat aan eiser een toevoeging is verleend moet de betaling van dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb plaatsvinden aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 september 2010;
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiser van schadevergoeding tot een bedrag van € 1040,-, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Glerum, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.
De griffier: De rechter:
A.H.J. Hofman mr. M.P. Glerum
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1040,- (zegge: duizend en veertig euro).
Aldus vastgesteld op 15 september 2010 door mr. M.P. Glerum.
De rechter
mr. M.P. Glerum
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.