Parketnummer 09/607751-10
Datum uitspraak: 13 september 2010
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
[adres]
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. J.I. Echteld, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 mei 2010 te Boskoop ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een
persoon genaamd [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer
van zijn mededader(s), althans alleen zich naar de woning van die [slachtoffer] heeft
begeven en/of bij het openen van de deur die [slachtoffer] in/op het gezicht heeft
gestompt/geslagen en/of die woning is binnengegaan en/of een (gouden) ketting
van de nek van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of een vuurwapen, althans een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het (voor)hoofd van die [slachtoffer]
heeft gezet/gehouden en/of met dat vuurwapen op de neus, althans in het
gezicht, van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of (daarbij) heeft geroepen/gezegd:
"Geld, geld.", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 17 mei 2010 te Boskoop tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeeigening heeft weggenomen een (groot) geldbedrag en/of een (zegel)ring
en/of een (gouden) ketting en/of een autosleutel, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen A.
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolenen te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het stompen/slaan in het gezicht, althans op/tegen het hoofd,
van die [slachtoffer] bij het openen van de deur en/of het binnengaan en doorzoeken
van de woning van die [slachtoffer] en/of het trekken van een (gouden) ketting van de
nek van die [slachtoffer] en/of het zetten/houden van een vuurwapen, althans een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het (voor)hoofd van die [slachtoffer]
en/of het slaan met dat vuurwapen op de neus, althans in het gezicht, van die
[slachtoffer] en/of het (daarbij) dreigend roepen/zeggen van de volgende woorden:
"Geld, geld.";
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 19 mei 2010 te Boskoop opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 54 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 17 mei 2010 in Boskoop samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van [slachtoffer] (feit 1). Dit feit is daarnaast cumulatief/alternatief tenlastegelegd als een diefstal in vereniging met geweld. Ten tweede wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 19 mei 2010 in Boskoop ongeveer 54 gram cocaïne aanwezig heeft gehad (feit 2).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Naast de verklaring van aangever [slachtoffer] is er geen steunbewijs dat de verwondingen van [slachtoffer] door verdachten zijn toegebracht of dat de naar gesteld weggenomen goederen überhaupt in het huis van [slachtoffer] aanwezig zijn geweest. DNA onderzoek en onderzoek naar dactyloscopische sporen heeft niets opgeleverd. Verdachten verklaren beiden dat zij wel bij de woning zijn geweest en dat er één klap is gegeven, maar dat is niet voldoende voor (voorwaardelijk) opzet op afdwingen dan wel toe-eigenen. De verklaring van aangever [slachtoffer] moet daarnaast als onbetrouwbaar worden beoordeeld. [slachtoffer] is geen onbekende van de politie; hij presenteert zich als slachtoffer maar de gebeurtenissen na afloop (sms-berichten, afsturen van anderen op verdachten) lijken er op te wijzen dat door de aangifte een rekening wordt vereffend. Het mobiel bellen door [medeverdachte] waardoor aangever kans zag te ontsnappen (ondanks de aanwezigheid van verdachte) wordt niet bevestigd door historische verkeersgegevens. [slachtoffer] zegt de gevonden stenen niet te kennen, ze bevatten bovendien geen DNA van verdachten. Ten slotte ontbreekt bewijs voor een nauwe en volledige samenwerking tussen beide verdachten, voldoende voor medeplegen.
Het tweede tenlastegelegde feit kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af. (1)
De vaststaande feiten:
Op 17 mei 2010 is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van de aangever [slachtoffer] aan [adres] in Boskoop gegaan.(2) [medeverdachte] heeft aangeklopt, waarna aangever [slachtoffer] de deur opende.(3) Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte] op enig moment aangever [slachtoffer] een klap/stomp in het gezicht gegeven.(4)
Overige redengevende feiten en omstandigheden:
Aangever [slachtoffer] verklaart onder meer dat op het moment dat hij de deur opende, hij direct een stomp in zijn gezicht kreeg. Hij wankelde hierna de woonkamer in, terwijl de twee verdachten achter hem aan de woonkamer inliepen. Aangever werd getrokken aan de gouden ketting die hij om zijn nek droeg, die daarbij van hem werd afgetrokken. Aangever is op de bank gaan zitten. Op een gegeven moment stond aangever op van de bank en liep naar het balkon om de balkondeur open te doen. Toen hij bezig was de deur te openen, werd hij weer naar achteren getrokken en heeft hij geschreeuwd. Vervolgens zag hij weer kans naar de balkondeur te gaan en lukte het wel de deur te openen. Hij liep naar buiten maar bleef met zijn T-shirt haken tussen de deur. Nadat hij zijn T-shirt kapot had getrokken is hij van het balkon afgesprongen en schreeuwend om het complex heen gerend naar de voorkant van zijn woning.(5) Later verklaart de aangever dat verdachten onder meer ook de sleutel van de auto van zijn vader uit de woning hebben meegenomen.(6)
Blijkens een medische verklaring van A. Dalhuysen, arts GGD Leiden, gedateerd 17 mei 2010, passen de bij aangever [slachtoffer] geconstateerde afwijkingen (zwelling linkeroog, gezwollen en scheve neus en streepvormige verwondingen in de hals) bij de door betrokkene beschreven gebeurtenis.(7)
Naar aanleiding van een ontvangen melding dat een man met ontbloot bovenlijf zou rennen op de [adres] te Boskoop, die zijn mond en neus vol bloed had, en die zou hebben aangegeven dat hij zou zijn beroofd, is een verbalisant ter plaatse gegaan. Uiteindelijk zag de verbalisant bij de politiepost in het gemeentehuis in Boskoop de aangever, die bloed op zijn handen had, terwijl zijn wenkbrauw dik was en zijn neus krom stond. Hij gaf aan dat hij net was overvallen en dat hij in paniek van het balkon was afgesprongen.(8)
Bij een buurtonderzoek verklaren een aantal werklui, werkzaam tegenover de achterzijde van de flat dat zij een man op het balkon van een flat hebben gezien, die opviel door zijn gillen. De balkondeur was gesloten en kennelijk zat het T-shirt van de man klem tussen de balkondeur. Men had gezien dat die persoon bezig was zijn T-shirt uit te trekken. Hierna klom de man, met ontbloot bovenlijf, over het hekje van het balkon en liet zich naar beneden zakken. Hierna liep de man schreeuwend weg bij de flat en liep om de flat heen. Mensen, bezig met werkzaamheden in de tuin aan de voorzijde van de flat hebben verklaard dat zij aan het werk waren en ineens hoorden gillen. Zij zagen dat vanaf de straatzijde [adres] een manspersoon met ontbloot bovenlijf aan kwam lopen, die gilde. Desgevraagd vertelde de man dat hij in zijn huis was overvallen en dat zijn ketting was afgerukt. (9) Getuige [A.] heeft eveneens verklaard dat hij op een gegeven moment gegil buiten hoorde. Hij zag op het balkon van de flat aan de overzijde een man staan met ontbloot bovenlijf, die gilde. Hij zag vervolgens dat deze man over het hekje klom en zich naar beneden liet zakken. Toen hij beneden was liep de man over straat langs de flat naar de voorzijde van die flat. (10)
De aangever [slachtoffer] heeft verklaard een zekere [B.] uit Boskoop als tipgever te beschouwen. (11) Deze persoon, officieel [B.] geheten, verklaart bij verhoor door de politie dat hij op de dag van het gebeurde onder meer een aantal dreigende sms-berichten van de aangever heeft ontvangen. (12) Een summiere uitdraai van de uitgelezen GSM van [B.] vermeldt een aantal dreigende sms-berichten, waaronder één waarin onder meer staat "sleutel, ketting terug". (13)
Overwegingen ten aanzien van het bewijs en conclusie
Verdachte heeft ontkend dat hij in de woning van aangever [slachtoffer] is geweest; hij is slechts op de galerij voor de deur van de woning geweest.(14) Reden om langs te gaan bij de aangever was deze ervan te overtuigen niet langer drugs te verkopen aan de oom van medeverdachte [medeverdachte]. Na het openen van de voordeur is er een woordenwisseling en een gevecht ontstaan tussen [medeverdachte] en de aangever, waarbij [medeverdachte] de aangever een klap heeft gegeven. (15) Van het wegnemen van een gouden ketting weet hij niets af.(16)
In het licht van het bij de aangever [slachtoffer] vastgestelde letsel, dat in overeenstemming is met zijn versie van de gebeurtenissen, en het boven weergegeven proces-verbaal van bevindingen, het buurtonderzoek en de verklaring van getuige [C.], waaruit blijkt dat de aangever gillend op zijn balkon is verschenen, daar met achterlating van zijn T-shirt dat geklemd zat tussen de deur vanaf is gesprongen en schreeuwend dat hij was beroofd is weggerend, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet in de woning is geweest en dat niets is weggenomen niet geloofwaardig. De rechtbank vindt in deze bewijsmiddelen en in de vaststaande feiten voldoende steun voor de aangifte van aangever [slachtoffer] om te komen tot bewijs van de tenlastegelegde diefstal in vereniging met geweld.
De rechtbank ziet geen reden de aangifte en verklaringen van aangever [slachtoffer] onbetrouwbaar te achten. De door een aantal getuigen waargenomen gebeurtenissen op het balkon van de woning en de vlucht naar buiten van de aangever alsook de door verschillende getuigen gehoorde mededelingen van aangever direct na het incident, maken op de rechtbank een voldoende betrouwbare indruk, die niet in overeenstemming is met een onjuiste aangifte.
Aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte en zijn medeverdachte de ketting van [slachtoffer] hebben weggenomen heeft bijgedragen dat uit het dossier blijkt dat na de overval verschillende contacten - al dan niet telefonisch en/of via een tussenpersoon - tussen aangever en verdachte en diens medeverdachte hebben plaatsgevonden over het retourneren van de ketting van aangever.
Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om de cumulatief/alternatief tenlastegelegde poging tot afpersing bewezen te verklaren. Andere bewijsmiddelen voor afdreiging door verdachten dan de aangifte ontbreken. De rechtbank is van oordeel dat ook voor het gebruik van een vuurwapen om te dreigen en te slaan/stompen door verdachten wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De aangever verklaart dat hij een vuurwapen op het hoofd gezet heeft gekregen en dat met het vuurwapen zou zijn geslagen, maar ook hier ontbreekt steunbewijs. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging voor feit 1 dan ook vrijspreken.
De vaststaande feiten:
Op woensdag 19 mei 2010 voldeed de bestuurder van een auto, waarin verdachte als bijrijder meereed op de Graaf Florisweg in Gouda aan een door de politie gegeven stopteken. De bijrijdersdeur ging open en verdachte stapte uit en rende weg. Een verbalisant van politie, in uniform gekleed en rijdend op een motorfiets is hem gevolgd; hij heeft geprobeerd hem onderuit te halen door hem uit balans te brengen. Verdachte viel maar stond direct weer op. Verbalisant heeft diverse malen naar verdachte geroepen dat hij moest blijven staan; verdachte rende echter door. Gekomen aan het eind van een steeg gooide verdachte een gripzak weg met daarin kleine witte pakketjes. Op het moment dat verdachte niet meer verder kon gooide hij een tweede pakketje weg, dat later bleek te zijn een gripzak met witte wikkels. (17) Hierop is verdachte aangehouden. (18) De inbeslaggenomen stoffen zijn onderzocht. Het totaal gewicht betrof 54 gram;(19) bij onderzoek van monsters van de inbeslaggenomen stoffen is vastgesteld dat alle monsters cocaïne bevatten, een middel, vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.(20)
Overwegingen ten aanzien van het bewijs en conclusie
Verdachte heeft verklaard dat hij drugs bij zich had op het moment dat hij door de politie werd achtervolgd kort voor zijn aanhouding,(21)en dat hij daarmee niet wilde worden gepakt. (22)
Aan de auto waarin verdachte kort voor zijn aanhouding reed werd een stopteken gegeven omdat de aangever van het als feit 1 tenlastegelegde feit, [slachtoffer], onder meer verdachte had herkend als een van de daders van de overval in zijn woning en dit aan de politie had doorgegeven. (23) De aanhouding van verdachte vond dan ook plaats als verdachte van een in Boskoop gepleegd feit (het als feit 1 tenlastegelegde feit). Op het moment dat hij werd "gesignaleerd" en aangehouden, met 54 gram cocaïne in zijn bezit (feit 2) bevond verdachte zich echter niet in Boskoop, zoals in de tenlastelegging van feit 2 staat vermeld, maar in Gouda.
In het licht van deze omstandigheden betreft de plaatsnaam "Boskoop" in de tenlastelegging van feit 2 naar het oordeel van de rechtbank een kennelijke verschrijving. Uit de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd, alsmede uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat voor verdachte alsmede voor zijn raadsvrouw er geen enkele onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag welk feitencomplex aan verdachte als feit 2 ten laste is gelegd. Door in de tenlastelegging van feit 2 in plaats van "te Boskoop" te lezen "te Gouda" wordt verdachte dan ook niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank is daarom van oordeel van oordeel dat het als feit 2 tenlastegelegde feit - met verbetering van "Boskoop" in "Gouda" zoals hierboven overwogen - wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 17 mei 2010 te Boskoop tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een (gouden) ketting, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het stompen/slaan in het gezicht van die [slachtoffer] bij het openen van de deur en het trekken van een (gouden) ketting van de nek van die [slachtoffer];
op 19 mei 2010 te Gouda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 54 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte verplicht contact zal onderhouden met de reclassering.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van feit 1 en om verdachte ten aanzien van feit 2 een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, dan wel een werkstraf en een deels voorwaardelijke straf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 17 mei 2010 in de ochtend schuldig gemaakt aan een beroving van [slachtoffer] in diens woning, gepleegd samen met [medeverdachte]. Daarbij is het slachtoffer geslagen en heeft hij letsel opgelopen. Ook is op ruwe wijze een gouden ketting losgetrokken van de nek van het slachtoffer. Verdachte en zijn mededader zijn het slachtoffer in zijn woning gevolgd, ten gevolge waarvan het slachtoffer zo angstig is geworden dat hij zich genoodzaakt heeft gezien te vluchten naar het balkon en daar met achterlating van zijn T-shirt met ontbloot bovenlijf van zijn balkon af te springen om aldus aan zijn aanvallers te ontkomen. Omdat een en ander zich heeft afgespeeld bij het slachtoffer thuis en midden in een woonwijk leidt dit tot toenemende gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad. Verdachte heeft er geen moment blijk van gegeven zich bewust te zijn van de schadelijke gevolgen die deze verdovende middelen voor de volksgezondheid kunnen hebben. Ook de criminaliteit en overlast die het gebruik van deze middelen met zich brengt, hebben verdachte er niet van weerhouden dit feit te plegen. De rechtbank rekent verdachte beide feiten ernstig aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2010 van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte naast talrijke veroordelingen voor overtredingen van de Wegenverkeerswet, ook eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, laatstelijk door de politierechter 's-Gravenhage op 17 juni 2010, en dat hij ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten nog in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen het door Reclassering Nederland over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 29 juli 2010, waarin verdachte wordt gekwalificeerd als een veelpleger, en waarin wordt aangegeven dat verdachte in het verleden diverse malen reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen, maar dat in geen van deze gevallen de gestelde doeleinden zijn behaald omdat hij zeer moeizaam meewerkte of niet reageerde op oproepen. Het recidiverisico wordt evenals het risico op het onttrekken aan voorwaarden als hoog ingeschat. Het advies luidt verdachte indien hij schuldig wordt bevonden psychologisch te laten onderzoeken ter voorbereiding op een eventuele ISD-maatregel.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank acht echter een gevangenisstraf van minder lange duur dan zoals gevorderd door de officier van justitie passend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de rol van verdachte in het geheel relatief beperkt is gebleven. Gezien het feit dat verschillende eerdere gevallen van reclasseringstoezicht onsuccesvol zijn afgesloten acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, zoals door de officier van justitie gevorderd, niet geïndiceerd. De rechtbank zal daarom aan verdachte wel een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen maar daaraan slechts de algemene voorwaarde verbinden.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
-14a, 14b, 14c, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 (vijf) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E. Rabbie, voorzitter,
O.F. Bouwman en R. van Zeijst- Repelaer van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Berling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2010.
Mr. O.F. Bouwman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreffen dit de pagina's van de doorgenummerde processenverbaal van politie Hollands Midden, District Gouwe IJssel, genummerd PL162 2010077772-1 d.d. 20 mei 2010 (pagina's 1-105), 26 mei 2010 (pagina's 106-138), 4 juni 2010 (pagina's 139-157) en 6 augustus 2010 (pagina's 158-368).
2 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 70 en p. 66; proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], p. 175
3 Proces-verbaal verhoor verdachte p. 66; proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], p. 176
4 Proces-verbaal verhoor verdachte p. 72; proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte], p. 176
5 Proces-verbaal van aangifte, p. 76/77
6 Proces-verbaal verhoor aangever, p. 94
7 Medische verklaring, proces-verbaal p. 84
8 Proces-verbaal van bevindingen, p. 100
9 Proces-verbaal van buurtonderzoek, p. 102
10 Proces-verbaal verhoor getuige [A.], p. 104
11 Proces-verbaal verhoor aangever, p. 91
12 Proces-verbaal verhoor verdachte [B.], p.32
13 Proces-verbaal onderzoek mobiele telefoon, p. 44
14 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 64, 66 en 71
15 Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting
16 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 72
17 Proces verbaal van aanhouding, p. 51; proces-verbaal van aanhouding, p. 53
18 Proces-verbaal aanhouding, p. 51
19 Proces-verbaal van bevindingen, p. 55
20 Rapport van Ing. P.H. Walinga, NFI-deskundige forensische drugsanalyse, gedateerd 28 juli 2010
21 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 69, 72 en 73
22 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 69
23 Proces-verbaal van aanhouding, p. 50