Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiser [naam], van gestelde Sierraleoonse nationaliteit,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam,
de minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Op 9 december 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep, laatstelijk bij uitspraak van 20 juli 2010 tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 18 augustus 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 26 augustus 2010. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2.1. Eiser heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is nu verweerder eisers telefoon na de ophouding op grond van artikel 50 van de Vw 2000, heeft uitgelezen en de informatie die verweerder hieruit heeft verkregen van directe betekenis is voor het zicht op uitzetting. Immers, verweerder heeft op basis van de informatie uit de telefoon, zijnde verschillende Ghanese telefoonnummers, besloten een laissez passer (lp)-aanvraag in te dienen voor eiser bij de Ghanese autoriteiten.
2.2. Verweerder stelt zich in dit kader -samengevat- op het standpunt dat het zicht op uitzetting niet volledig afhankelijk is van de bij het uitlezen van eisers telefoon vergaarde informatie. Uit de vertrekgesprekken is ook informatie naar voren gekomen die aanleiding heeft gegeven voor het opstarten van een lp-traject voor Ghana. Bovendien is het niet vreemd dat nu specifiek voor Ghana is gekozen, aangezien het vaker gebeurt dat meerdere Afrikaanse landen na elkaar worden geprobeerd. Bovendien zou er in het onderhavige geval ook zicht op uitzetting bestaan zonder het lp-traject voor Ghana, aangezien eiser het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert.
2.3. De rechtbank stelt vast dat eisers telefoon op 12 december 2009 en dus na eisers inbewaringstelling is uitgelezen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling, zie uitspraak van 25 januari 2010, LJN:BL1497) brengt de omstandigheid dat het uitlezen van de mobiele telefoon van de vreemdeling zonder wettelijke grondslag zou hebben plaatsgevonden, op zichzelf niet met zich dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht. De maatregel van bewaring wordt onrechtmatig geacht als grond bestaat voor het oordeel dat het uitlezen van de mobiele telefoon directe betekenis heeft gehad voor het opleggen en voortduren van de maatregel.
2.4. De rechtbank stelt vast dat de lp-trajecten voor Sierra Leone en Nigeria hebben geresulteerd in lp-weigeringen op 21 juni 2010 respectievelijk 4 maart 2010. Vervolgens is op 27 juli 2010 een lp-traject voor Ghana gestart en dit is thans de enige lopende lp-procedure. Niet is gebleken dat er andere aanknopingspunten waren voor het opstarten van voornoemde lp-procedure bij de Ghanese autoriteiten, dan de informatie die is verkregen middels het uitlezen van de telefoon. Immers, noch uit de verslagen van de vertrekgesprekken, noch anderszins uit het dossier is de rechtbank gebleken van dergelijke aanknopingspunten. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting voor eiser afhankelijk is van de informatie verkregen door het uitlezen van de mobiele telefoon, en zonder die informatie ontbrak. Deze handeling heeft daarom directe betekenis gehad voor het voortduren van de maatregel. Het feit dat eiser mogelijk het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit heeft gefrusteerd maakt dit niet anders. Gezien het bovenstaande en onder verwijzing naar voornoemde jurisprudentie van de Afdeling, is de rechtbank van oordeel dat de voortzetting van de maatregel onrechtmatig is vanaf het moment dat, op basis van de informatie uit de uitgelezen telefoon van eiser, een lp-traject voor Ghana is opgestart, te weten vanaf 27 juli 2010.
3. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
4. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser in een huis van bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 2.720,-- (34 x € 80,--).
5. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2.720,-- (zegge: tweeduizendzevenhonderdtwintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 30 augustus 2010 door mr. J. Jonkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Runne, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open