ECLI:NL:RBSGR:2010:BN6027
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Mensenhandel en uitbuiting van Thaise vrouwen in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, mevrouw B, die beschuldigd werd van het medeplegen van mensenhandel, meermalen gepleegd, in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft samen met anderen gedurende een lange periode Thaise vrouwen geworven en naar Nederland gehaald met het oogmerk hen in de prostitutie te laten werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een essentiële rol heeft gespeeld in deze uitbuiting door haar Thaise herkomst, haar contacten in Thailand en haar ervaring als prostituee. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De zaak kwam aan het licht na meldingen van gedwongen prostitutie in Voorschoten. De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting kennisgenomen van de verklaringen van verschillende aangeefsters, die allen onder dwang en in een kwetsbare positie in de prostitutie moesten werken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, door het creëren van een situatie waarin de vrouwen hun schulden moesten afbetalen door in de prostitutie te werken, zich schuldig heeft gemaakt aan uitbuiting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld, waarbij ook rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en het feit dat zij niet eerder was veroordeeld.
De rechtbank heeft in haar vonnis benadrukt dat mensenhandel niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf ondermijnt, maar ook bijdraagt aan het in stand houden van een illegaal circuit. De verdachte heeft doelbewust meegewerkt aan de uitbuiting van de aangeefsters, wat een ernstige schending van hun rechten en waardigheid inhoudt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot een van de aangeefsters, omdat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid.