ECLI:NL:RBSGR:2010:BN5952

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758584-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne met beperkte rol van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van ruim 2 kilo cocaïne. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne, waarbij hij als in ontvangstnemer en afhandelaar van het pakketje een beperkte rol speelde. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte mogelijk handelde onder druk van anderen, waaronder zijn ouders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit, ondanks zijn verdediging dat hij geen uitvoeringshandelingen had verricht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 250 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 100 uren. De uitspraak volgde na een grondig onderzoek ter terechtzitting, waarbij de verklaringen van de verdachte en medeverdachten werden gewogen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van het feit. De rechtbank benadrukte de ernst van de invoer van cocaïne en de gevolgen daarvan voor de maatschappij, maar hield ook rekening met de beperkte rol van de verdachte in het geheel.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/758584-09
Datum uitspraak: 2 september 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 januari 2010, 13 april 2010 en 19 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Laan en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. Th. U. Hiddema, advocaat te Maastricht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 7 oktober 2009, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 2020 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk een pakketje met daarin een hoeveelheid cocaïne (verstuurd vanuit Trinidad (via Engeland)) met daarop de naam en adresgegevens van verdachte en/of zijn mededader(s) (te weten [mevrouw B], [adres]) in ontvangst genomen en/of voor ontvangst getekend toen dit pakketje aan het woonadres van verdachte en/of zijn mededader(s) werd aangeboden en/of dit pakketje geopend;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 oktober 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een monster, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 2.020 gram cocaïne doordat verdachte en/of zijn medeverdachten een pakketje met daarin cocaïne - dat aan medeverdachte [mevrouw B] was geadresseerd - in ontvangst heeft/hebben genomen en geopend.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair ten laste gelegde feit eenmaal heeft begaan met dien verstande dat als beginpunt van de ten laste gelegde periode 20 september 2009 (de datum vermeld op de visumstempel in het paspoort van medeverdachte [A]) dient te gelden.
Voor het bewijs van de invoer van de cocaïne kan volgens de officier van justitie worden gebruikt de verklaringen van verdachte en medeverdachten bij de politie, evenals de tapgesprekken tussen verdachte en de medeverdachte(n).
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat hij geen uitvoeringshandelingen heeft verricht die gericht waren op de invoer van de cocaïne.
De raadsman van verdachte heeft betwist dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking nu nergens uit blijkt dat verdachte zelfstandig opererend was, zijn taak kende en dienovereenkomstig handelde.
Wat verdachte eventueel kan worden aangerekend, is dat hij heeft geparticipeerd in de afspraak om thuis te zijn voor de inontvangstname van het pakketje. Dit is echter geen uitvoeringshandeling, aldus de verdediging.
Verdachte heeft het pakketje niet in ontvangst genomen, want hij zat tv te kijken. Het enkele aanwezig zijn tijdens de ontvangst en het openen van het pakketje zou hoogstens als medeplichtigheid kunnen worden gekwalificeerd, maar niet als medeplegen, aldus de verdediging.
Ten slotte merkt de raadsman van verdachte op dat verdachte geen tijd heeft gehad om zich van het pakketje te distantiëren. Kort nadat het pakketje was afgeleverd, stond de politie al in de woning.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
Inleiding
Op 29 september 2009 is op Gatwick Airport (Londen, Verenigd Koninkrijk) een postpakket aangetroffen dat was aangekomen vanuit Trinidad met vlucht VS030. Als afzender van het pakket stond vermeld [afzender], [adres] Trinidad. Als geadresseerde stond vermeld [mevrouw B], [adres] Den Haag, Nederland, Holland, [postcode]. Het pakket bevatte verscheidene pakken curriepoeder, 3 pakken koffie van het merk 'Hong Wing' en 23 pakken kokosmelkpoeder van het merk 'Maggi'. De pakken werden doorstoken en de inhoud van zowel de pakken koffie als de pakken curriepoeder bleek positief te reageren op een cocaïne-veldtest. Het postpakket met alle inhoud is in een doorzichtige plastic tas geplaatst, verzegeld en in bewaring gegeven.2 Op 2 oktober 2009 is de tas met het pakket op luchthaven Schiphol door de gezagvoerder van vlucht [nummer] aan de verbaliserende agent afgegeven. 3 Op 6 oktober 2009 is het pakket onderzocht en geprepareerd voor een gecontroleerde aflevering. Daartoe werd van de inhoud van een pak koffie een monster gemaakt dat werd teruggeplaatst in het pakket.4 Op woensdag 7 oktober 2009 om 13.05 uur is het pakket door een brigadier van politie, gekleed als een medewerker van TNT, aangeboden aan het adres [adres], alwaar het in ontvangst is genomen door medeverdachte [mevrouw B] (hierna: '[mevrouw B]').5 Kort na de inontvangstneming van het pakket is de politie voornoemde woning binnengetreden. Het geprepareerde pakket werd geopend op de keukentafel aangetroffen; medeverdachte [zoon 1] (hierna: '[zoon 1]') hield het door de politie teruggeplaatste monster in zijn hand. [mevrouw B], [zoon 1] en verdachte zijn vervolgens aangehouden.6 Later zijn aangehouden verdachte [zoon 3]7, verdachte [C]8(hierna: '[C]' of '[C]') en verdachte [A]9 (hierna: '[A]'). [mevrouw B] en [A] zijn ex-echtgenoten die samen met hun kinderen [zoon 1], [zoon 3] en [verdachte] woonachtig zijn op het adres [adres]. [A] is op 20 september 2009 in Trinidad aangekomen. 10
Naderhand is vastgesteld dat het in de verpakkingen koffie en kokosmelkpoeder aangetroffen poeder inderdaad cocaïne betreft.11 Het totale netto gewicht cocaïne is vastgesteld op 2034 gram.12
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft herhaaldelijk bij de politie verklaard dat hij wist dat er een pakketje zou komen en dat er verdovende middelen in zouden zitten. Dat had hij van zijn moeder ([mevrouw B]) gehoord. Het pakketje zou voor de vader van verdachte ([A]) zijn. Voorts heeft verdachte bij de politie bevestigd dat er thuis "een soort van afspraak" was dat er altijd iemand thuis zou zijn om het pakketje in ontvangst te nemen. Als verdachte het pakketje in ontvangst zou nemen, zou hij het daarna op de keukentafel moeten leggen en tegen zijn moeder en [zoon 1] zeggen dat het pakketje was aangekomen, aldus verdachte. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij toevallig thuis was toen het pakketje werd bezorgd en dat hij tv zat te kijken toen zijn moeder het pakketje in ontvangst nam en het samen met [zoon 1] openmaakte.13
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte ontkend dat er een afspraak was dat er steeds iemand thuis zou zijn om het pakketje in ontvangst te nemen.14 Voorts heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet wist wat er in het pakketje zat, maar dat hij vermoedde dat er cocaïne in zat omdat zijn vader ([A]) vaak weg ging zonder iets te zeggen. Ter terechtzitting heeft verdachte hier nog aan toegevoegd dat hij het vermoeden had dat er drugs in het pakketje zouden zitten, omdat zijn vader voordat hij weg ging veel met mensen had gepraat en geld had meegenomen naar het buitenland. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij het pakketje, ondanks zijn vermoeden dat er drugs in zaten, zou hebben aangenomen als er niemand anders thuis zou zijn geweest. Hij zou het dan op de keukentafel leggen.15
Overweging omtrent verklaringen verdachte
De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van vorenstaande.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaringen die verdachte heeft afgelegd bij de politie. Uit die verklaringen blijkt dat verdachte op het moment dat het pakketje thuis werd afgeleverd, wist dat er cocaïne in zat. Verdachte heeft dit herhaaldelijk en kort na zijn aanhouding verklaard. De verklaringen van verdachte bij de politie stroken bovendien met hetgeen [mevrouw B] bij de politie heeft verklaard.
[mevrouw B] heeft bij de politie verklaard dat [zoon 3], [verdachte] en [zoon 1] wisten dat er een pakketje met cocaïne naar Nederland zou komen dat in ontvangst moest worden genomen.16
De rechtbank acht de verklaringen die verdachte en [mevrouw B] bij de politie hebben afgelegd geloofwaardig en laat daarbij meewegen dat beiden zich op het moment van het afleggen van die verklaringen in verzekering danwel voorlopige hechtenis bevonden en zij in verband met de opgelegde beperkingen geen contact met elkaar konden hebben en derhalve hun verklaringen niet met elkaar hebben kunnen afstemmen.
Gezien vorenstaande staat volgens de rechtbank vast dat verdachte wist dat er cocaïne in het pakketje zat dat op 7 oktober 2009 bij zijn huis werd afgeleverd en door zijn medeverdachte(n) in ontvangst is genomen en geopend.
Voorts blijkt uit de verklaringen van verdachte en [mevrouw B], in onderling verband en samenhang bezien, dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking, die is vereist voor medeplegen. Die samenwerking bestond uit de onderlinge afstemming tussen verdachte en medeverdachten dat er altijd iemand thuis moest zijn om het pakketje in ontvangst te nemen.
De onderlinge afstemming blijkt voorts uit een getapt telefoongesprek tussen verdachte en [mevrouw B] van 6 oktober 2009, waarin [mevrouw B] tegen verdachte zegt dat hij moet thuis blijven, want dat ding kan vandaag, deze week, aankomen. Verdachte antwoordt daarop: "hmm".17
De afstemming blijkt voorts uit een getapt telefoongesprek tussen [mevrouw B] en [A] van 4 oktober 2009, waarin [A] tegen [mevrouw B] zegt dat het pakketje deze week [de week van 4 oktober 2009] wordt verwacht. [mevrouw B] heeft daarop gezegd:
"Ik weet het, twee dagen ben ik vrij. Een dag is [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]] vrij. En [zoon 1] is vrij. Dus de hele week is er iemand thuis.(...) Zo hebben wij elkaar vervangen."18
Uit voornoemde tapgesprekken blijkt bovendien dat voornoemde personen op 5 en 6 oktober 2009 intensief contact met elkaar hebben gehad over de aflevering en de inontvangstname van het pakketje.
In hoeverre verdachte bij de onderlinge contacten en de afstemming over de ontvangst en de afhandeling van het pakketje betrokken is geweest, doet niet ter zake. Uit de verklaringen van verdachte blijkt immers dat hij een eigen taak had en die taak kende; verdachte zou - als hij thuis zou zijn als het pakketje werd afgeleverd - het pakketje na ontvangst op de keukentafel leggen en zijn moeder en broer vertellen dat het pakketje er was. Door zijn bereidheid het pakketje, waarvan hij de inhoud kende, in ontvangst te nemen en verder af te handelen, heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de invoer van de cocaïne. Dit maakt dat de rechtbank verdachte als medepleger en niet als medeplichtige ziet.
Dat verdachte het pakketje niet zelf in ontvangst heeft genomen en geopend, maar tv zat te kijken, zoals hij heeft verklaard, doet eveneens niet ter zake nu voor medeplegen niet nodig is dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling(en) mede verrichten.
Conclusie
Gezien vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eenmaal in vereniging met anderen ruim 2 kilo cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
3.4 De bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen - onder verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten door welke verbetering de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad - dat verdachte:
in de periode van 20 september 2009 tot en met 7 oktober 2009, te 's-Gravenhage eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 2020 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk een pakketje met daarin een hoeveelheid cocaïne (verstuurd vanuit Trinidad (via Engeland)) met daarop de naam en adresgegevens van zijn mededader (te weten [mevrouw B], [adres]) in ontvangst genomen en/of voor ontvangst getekend toen dit pakketje aan het woonadres van verdachte en/of zijn mededader(s) werd aangeboden en/of dit pakketje geopend.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als medepleger van de invoer van cocaïne heeft bijgedragen aan de overlast die veelal veroorzaakt wordt door de handel in en het gebruik van cocaïne. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
Als uitgangspunt voor de strafmaat neemt de officier van justitie de LOVS-richtlijnen die voor de in- en uitvoer van 2 kilo verdovende middelen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden noemen. De officier van justitie neemt echter in aanmerking dat verdachte in zijn rol als (mede)ontvanger van het pakketje geen bemoeienis heeft gehad met het voortraject van verzending van de cocaïne. Voorts houdt de officier van justitie rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Zij acht om die reden een deels voorwaardelijke gevangenisstraf gepast.
Gezien voorgaande acht de officier van justitie een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten, passend en geboden. Voorts vordert zij bij het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 2 kilo cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit die veel overlast opleveren voor de maatschappij. Door een pakketje in ontvangst te nemen en te openen, waarvan verdachte wist dat het cocaïne bevatte, heeft verdachte bijgedragen aan de verspreiding van en handel in cocaïne en alle nadelige gevolgen die daaraan verbonden zijn. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Hoewel verdachte's opzet gericht was op de invoer van cocaïne in Nederland en hij als medepleger volledig schuldig is aan die invoer, houdt de rechtbank er rekening mee dat de rol van verdachte als in ontvangstnemer en afhandelaar van het pakketje beperkt is geweest en dat verdachte (mogelijk) handelde onder druk van anderen, waaronder zijn ouders.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 20 november 2009 dat over de persoon van verdachte is opgesteld. Daaruit blijkt dat de huisvestingssituatie van verdachte, de relatie met zijn vader, zijn houding ten opzichte van het hem ten laste gelegde delict en zijn eigen rol daarin, factoren zijn die in relatie staan met het risico op recidive. Voorts blijkt uit het reclasseringsadvies dat verdachte zich pas achteraf realiseert wat de consequenties van zijn handelen voor hemzelf zijn. Hij geeft de schuld van de situatie waarin hij zit aan zijn vader en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld. De reden daarvoor ligt in de bagatelliserende houding van verdachte ten aanzien van zijn eigen gedrag en zijn impulsieve neigingen. Ook lijkt verdachte gehandeld te hebben ter bescherming van zijn moeder.
De reclassering acht toezicht op bijzondere voorwaarden geïndiceerd. Behandeling van verdachte door de Waag wordt door de Waag niet mogelijk geacht, omdat verdachte handelde in opdracht van zijn vader die bij hem in huis woont en hij gehandeld lijkt te hebben ter bescherming van zijn moeder.
De reclassering adviseert het gedeelte dat verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, als onvoorwaardelijke straf op te leggen. Daarnaast adviseert de reclassering om aan verdachte een groot voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Gezien bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal daarvan een aanzienlijk gedeelte voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van na te noemen aantal uren opleggen.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 250 (TWEEHONDERDVIJFTIG) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 150 (HONDERDVIJFTIG) dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 50 (VIJFTIG) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzitter,
M.T. Renckens en A.M. Brakel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.L.E. Bakels, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 september 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - hetzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde (opsporings)ambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal van de Politie Haaglanden, met het registratienummer PL1514/2009/50366.
2 Vertaling, opgemaakt en getekend door [tolk-vertaler], beëdigd tolk-vertaler Engels te Den Haag, d.d. 5 oktober 2009, van de getuigeverklaring voor Engeland en Wales van [getuige] d.d. 1 oktober 2009, in het doorgenummerd proces-verbaal gevoegd als p. 063-064.
3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 070.
4 Proces-verbaal, p. 071-072.
5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 079-080.
6 Proces-verbaal van aanhouding, p. 019-020.
7 Proces-verbaal van aanhouding, p. 160.
8 Proces-verbaal van aanhouding, p. 224.
9 Proces-verbaal van aanhouding, p. 283.
10 Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een pagina uit het paspoort van verdachte [A] bevattende een inreisstempel d.d. 20 september 2009 in de republiek Trinidad en Tobago, p. 357.
11 Rapport NFI d.d. 23 oktober 2009, in het doorgenummerd proces-verbaal gevoegd als p. 314-315; proces-verbaal (monsterneming), p. 072; proces-verbaal (monsterneming), p. 316.
12 Proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming, p. 211.
13 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 7 oktober 2009, p. 109-113, proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 8 oktober 2009, p. 138 en proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 oktober 2009, p. 242-243.
14 Verhoor verdachte [verdachte] als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 27 april 2010, ongenummerd.
15 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 19 augustus 2010.
16 Proces-verbaal van verhoor verdachte [zoon 1] d.d. 8 oktober 2009, p. 123.
17 Tapgesprek nr. 78 (onderwerp: 'Dat ding kan vandaag aankomen'), p. 183.
18 Tapgesprek nr. 26 (onderwerp: 'Dat ding kan je deze week verwachten'), p. 130.