Parketnummer 09/758547-09
Datum uitspraak: 2 september 2010
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 januari 2010, 13 april 2010 en 19 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Laan en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 7 oktober 2009, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 2020 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) opzettelijk een pakketje met daarin een hoeveelheid cocaïne (verstuurd vanuit Trinidad (via Engeland)) met daarop de naam en adresgegevens van verdachte en/of haar mededader(s) (te weten [verdachte], [adres]) in ontvangst genomen en/of voor ontvangst getekend toen dit pakketje aan het woonadres van verdachte en/of haar mededader(s) werd aangeboden en/of dit pakketje geopend;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 oktober 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een monster, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 2.020 gram cocaïne doordat verdachte en/of haar medeverdachten een pakketje met daarin cocaïne - dat aan verdachte was geadresseerd - in ontvangst heeft/hebben genomen en geopend.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair ten laste gelegde feit eenmaal heeft begaan, met dien verstande dat als beginpunt van de ten laste gelegde periode 20 september 2009 (de datum vermeld op de visumstempel in het paspoort van medeverdachte [A]) dient te gelden.
Voor het bewijs van de invoer van de cocaïne kan volgens de officier van justitie worden gebruikt de verklaringen van verdachte bij de politie, de verklaringen van medeverdachten bij de politie evenals de tapgesprekken tussen verdachte en de medeverdachte(n).
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen van de invoer van de cocaïne. Nergens blijkt uit dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die tot de invoer van cocaïne in Nederland heeft geleid. Verdachte is niet betrokken geweest bij de verzending van de cocaïne. Ze is pas vanaf begin oktober 2009 in beeld gekomen doordat het pakketje aan haar was geadresseerd. Als geadresseerde heeft verdachte bovendien een lijdelijke rol gespeeld. Ze had geen invloed op het reeds ter verzending aangeboden pakketje.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu verdachte een monster met cocaïne voorhanden heeft gehad op het moment dat zij het pakketje in ontvangst nam en opende.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
Op 29 september 2009 is op Gatwick Airport (Londen, Verenigd Koninkrijk) een postpakket aangetroffen dat was aangekomen vanuit Trinidad met vlucht VS030. Als afzender van het pakket stond vermeld [afzender], [adres] Trinidad. Als geadresseerde stond vermeld [verdachte], [adres], Den Haag, Nederland, Holland, [postcode]. Het pakket bevatte verscheidene pakken curriepoeder, 3 pakken koffie van het merk 'Hong Wing' en 23 pakken kokosmelkpoeder van het merk 'Maggi'. De pakken werden doorstoken en de inhoud van zowel de pakken koffie als de pakken curriepoeder bleek positief te reageren op een cocaïne-veldtest. Het postpakket met alle inhoud is in een doorzichtige plastic tas geplaatst, verzegeld en in bewaring gegeven.2 Op 2 oktober 2009 is de tas met het pakket op luchthaven Schiphol door de gezagvoerder van vlucht [nummer] aan de verbaliserende agent afgegeven. 3 Op 6 oktober 2009 is het pakket onderzocht en geprepareerd voor een gecontroleerde aflevering. Daartoe werd van de inhoud van een pak koffie een monster gemaakt dat werd teruggeplaatst in het pakket.4 Op woensdag 7 oktober 2009 om 13.05 uur is het pakket door een brigadier van politie, gekleed als een medewerker van TNT, aangeboden aan het adres [adres], alwaar het in ontvangst is genomen door verdachte.5 Kort na de inontvangstneming van het pakket is de politie voornoemde woning binnengetreden. Het geprepareerde pakket werd geopend op de keukentafel aangetroffen; medeverdachte [zoon 1] (hierna: '[zoon 1]') hield het door de politie teruggeplaatste monster in zijn hand. Verdachte, [zoon 1] en de eveneens in de woning aanwezige medeverdachte [zoon 2] (hierna: '[zoon 2]') zijn vervolgens aangehouden.6 Later zijn aangehouden verdachte [zoon 3 ]7, verdachte [C]8 (hierna: '[C]' of '[C]') en verdachte [A]9 (hierna: '[A]').
Verdachte en [A] zijn ex-echtgenoten die samen met hun kinderen [zoon 1], [zoon 3] en [zoon 2] woonachtig zijn op het adres [adres]. [A] is op 20 september 2009 in Trinidad aangekomen. 10
Naderhand is vastgesteld dat het in de verpakkingen koffie en kokosmelkpoeder aangetroffen poeder inderdaad cocaïne betreft.11 Het totale netto gewicht cocaïne is vastgesteld op 2034 gram.12
Verdachte heeft herhaaldelijk bij de politie verklaard dat zij wist dat er cocaïne in het pakketje zat. Zij heeft herhaaldelijk verklaard dat zij van [C] had gehoord dat hij € 12.000 aan [A] had meegegeven om cocaïne naar Nederland te sturen. Ook heeft verdachte verklaard dat zij van [A] had gehoord dat er cocaïne in het pakketje zat en dat zij voor de ontvangst van het pakketje moest thuisblijven. Het pakketje was op dat moment al onderweg naar verdachte. Verdachte heeft voorts verklaard dat [A] haar had verteld dat ze de kruiden uit het pakketje moest halen en de cocaïne aan [C] moest geven.13
Bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij niet wist wat er in het pakketje zat, maar dat zij vermoedde dat er drugs in zaten omdat [A] met € 12.000 naar het buitenland was gegaan. Ter terechtzitting heeft verdachte in eerst instantie verklaard dat [C] haar niet heeft verteld dat het geld voor de cocaïne was. Later heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat ze van [C] had gehoord dat er drugs in het pakketje zaten, maar verdachte twijfelde nog altijd of het waar zou zijn.14
Overweging omtrent verklaringen verdachte
De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van vorenstaande.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaringen die verdachte heeft afgelegd bij de politie. Uit die verklaringen blijkt dat verdachte op het moment dat het pakketje thuis werd afgeleverd, wist dat er cocaïne in zat. Verdachte heeft dit herhaaldelijk en kort na haar aanhouding verklaard. De verklaringen van verdachte bij de politie stroken bovendien met hetgeen [zoon 1] en [zoon 2] hebben verklaard bij de politie.
[zoon 2] heeft bij de politie verklaard dat hij, zijn moeder (verdachte) en zijn broertje [zoon 1] op de hoogte waren van de komst van de drugs, hij wist dat van zijn moeder.15 Voorts heeft [zoon 2] bij de politie verklaard dat er thuis 'een soort van afspraak' was dat er altijd iemand thuis zou zijn om het pakketje in ontvangst te nemen.16 [zoon 1] heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat er een pakketje zou worden afgeleverd en dat hij vermoedde dat er drugs in zouden zitten. [zoon 1] heeft verklaard dat zijn vader naar Suriname is gevlogen met geld dat hij van [C] had gekregen. Ten slotte heeft [zoon 1] over de afhandeling van het pakketje verklaard dat de doorzichtige zakjes eruit gehaald moesten worden en de ondoorzichtige zakjes aan [C] gegeven moesten worden.17
De rechtbank acht de verklaringen die verdachte, [zoon 1] en [zoon 2] bij de politie hebben afgelegd geloofwaardig en laat daarbij meewegen dat zowel verdachte als [zoon 1] en [zoon 2] zich op het moment van het afleggen van die verklaringen in verzekering dan wel voorlopige hechtenis bevonden en zij in verband met de opgelegde beperkingen geen contact met elkaar konden hebben en derhalve hun verklaringen niet met elkaar hebben kunnen afstemmen.
Gezien vorenstaande staat volgens de rechtbank vast dat verdachte wist dat er cocaïne in het pakketje zat dat op 7 oktober 2009 bij haar huis werd afgeleverd en door verdachte in ontvangst is genomen.
Voorts blijkt uit de verklaringen van verdachte, [zoon 2] en [zoon 1], in onderling verband en samenhang bezien, dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking, die is vereist voor medeplegen. Die samenwerking bestond uit de onderlinge afstemming tussen verdachte, [A], [zoon 2] en [zoon 1] dat er altijd iemand thuis moest zijn om het pakketje in ontvangst te nemen.
Die afstemming blijkt voorts uit een getapt telefoongesprek tussen verdachte en [A], waarin [A] heeft gezegd dat 'dat ding' - volgens verdachte wordt daarmee het pakketje bedoeld18 - deze week (de week van 4 oktober 2009) wordt verwacht. Verdachte heeft daarop gezegd:
"Ik weet het, twee dagen ben ik vrij. Een dag is [zoon 2] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [zoon 2]] vrij. En [zoon 1] is vrij. Dus de hele week is er iemand thuis.(...) Zo hebben wij elkaar vervangen."19
Hoewel verdachte bij de politie heeft verklaard dat er onderling geen afspraken zijn gemaakt over het thuisblijven20, acht de rechtbank dit gezien bovenvermeld tapgesprek en gezien de eerdergenoemde verklaring van [zoon 2], ongeloofwaardig.
Gezien vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eenmaal in vereniging met anderen ruim 2 kilo cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen - onder verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten door welke verbetering de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad - dat verdachte:
in de periode van 20 september 2009 tot en met 7 oktober 2009, te 's-Gravenhage eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 2020 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebben verdachte en/of haar mededaders opzettelijk een pakketje met daarin een hoeveelheid cocaïne (verstuurd vanuit Trinidad (via Engeland)) met daarop de naam en adresgegevens van verdachte (te weten [verdachte], [adres]) in ontvangst genomen en/of voor ontvangst getekend toen dit pakketje aan het woonadres van verdachte en/of haar mededader(s) werd aangeboden en/of dit pakketje geopend.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als medepleger van de invoer van cocaïne heeft bijgedragen aan de overlast die veelal veroorzaakt wordt door de handel in en het gebruik van cocaïne. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
Als uitgangspunt voor de strafmaat neemt de officier van justitie de LOVS-richtlijnen die voor de in- en uitvoer van 2 kilo verdovende middelen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden noemen. De officier van justitie neemt echter in aanmerking dat verdachte in haar rol als ontvanger van het pakketje geen bemoeienis heeft gehad met het voortraject van verzending van de cocaïne. Voorts houdt de officier van justitie rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Zij acht om die reden een deels voorwaardelijke gevangenisstraf gepast.
Gezien voorgaande acht de officier van justitie een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten, passend en geboden. Voorts vordert zij bij het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht een onvoorwaardelijk strafdeel om de volgende redenen onwenselijk. Verdachte heeft reeds lange tijd in voorlopige hechtenis gezeten. Bovendien heeft zij een blanco strafblad. Voorts acht de verdediging van belang dat verdachte is gebruikt door haar ex-echtgenoot [A]. Ten slotte heeft verdachte werk en is zij na schorsing van de voorlopige hechtenis meteen weer aan het werk gegaan. Verdachte verricht haar werkzaamheden naar tevredenheid van haar werkgever.
De verdediging verzoekt de rechtbank om een straf op te leggen gelijk aan de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, dit eventueel in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 2 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit die veel overlast opleveren voor de maatschappij. Door een pakketje in ontvangst te nemen en te openen, waarvan verdachte wist dat het cocaïne bevatte, heeft verdachte bijgedragen aan de verspreiding van en handel in cocaïne en alle nadelige gevolgen die daaraan verbonden zijn. Bovendien heeft zij door haar handelen haar kinderen blootgesteld aan mogelijk gevaar. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Hoewel verdachte's opzet gericht was op de invoer van cocaïne in Nederland en zij als medepleger volledig schuldig is aan die invoer, houdt de rechtbank er rekening mee dat de rol van verdachte als geadresseerde, in ontvangstnemer en afhandelaar van het pakketje beperkt is geweest en dat verdachte (mogelijk) handelde onder druk van anderen, waaronder haar ex-echtgenoot. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 15 december 2009 dat over de persoon van verdachte is opgesteld. Daarin wordt geconcludeerd dat de kans op recidive hoogstwaarschijnlijk kleiner zal worden als verdachte zich niet meer zou inlaten met haar ex-echtgenoot [A]. Voorts blijkt uit het advies dat verdachte bereid is om mee te werken met reclasseringstoezicht. De reclassering adviseert om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf en een thuisdetentie op te leggen. Als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijke strafdeel wordt verplicht reclasseringstoezicht geadviseerd.
Gezien bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal daarvan een aanzienlijk gedeelte voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van na te noemen aantal uren opleggen.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 338 (DRIEHONDERDACHTENDERTIG) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 150 (HONDERDVIJFTIG) dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 50 (VIJFTIG) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzitter,
M.T. Renckens en A.M. Brakel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.L.E. Bakels, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 september 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - hetzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde (opsporings)ambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal van de Politie Haaglanden, met het registratienummer PL1514/2009/50366.
2 Vertaling, opgemaakt en getekend door [tolk-vertaler], beëdigd tolk-vertaler Engels te Den Haag, d.d. 5 oktober 2009, van de getuigeverklaring voor Engeland en Wales van [getuige] d.d. 1 oktober 2009, in het doorgenummerd proces-verbaal gevoegd als p. 063-064.
3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 070.
4 Proces-verbaal, p. 071-072.
5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 079-080.
6 Proces-verbaal van aanhouding, p. 019-020.
7 Proces-verbaal van aanhouding, p. 160.
8 Proces-verbaal van aanhouding, p. 224.
9 Proces-verbaal van aanhouding, p. 283.
10 Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een pagina uit het paspoort van verdachte [A] bevattende een inreisstempel d.d. 20 september 2009 in de republiek Trinidad en Tobago, p. 357.
11 Rapport NFI d.d. 23 oktober 2009, in het doorgenummerd proces-verbaal gevoegd als p. 314-315; proces-verbaal (monsterneming), p. 072; proces-verbaal (monsterneming), p. 316.
12 Proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming, p. 211.
13 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 8 oktober 2009, p. 120-123, proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 oktober 2009, p. 236-237, proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 december 2009, p. 454-457.
14 Verhoor verdachte [verdachte] als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 21 april 2010, ongenummerd en proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 19 augustus 2010.
15 Proces-verbaal van verhoor verdachte [zoon 2] d.d. 7 oktober 2009, p. 113 en proces-verbaal van verhoor verdachte [zoon 2] d.d. 15 oktober 2009, p. 243.
16 Proces-verbaal van verhoor verdachte [zoon 2] d.d. 7 oktober 2009, p. 112.
17 Proces-verbaal van verhoor verdachte [zoon 1] d.d. 8 oktober 2009, p. 133 - 134.
18 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 19 augustus 2010.
19 Tapgesprek nr. 26 (onderwerp: 'Dat ding kan je deze week verwachten'), p. 130.
20 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 oktober 2009, p. 237.