ECLI:NL:RBSGR:2010:BN4514

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/15346
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van de asielaanvraag van een Zimbabwaanse eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 augustus 2010 uitspraak gedaan in het beroep van een Zimbabwaanse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres, die Nederland in 2001 met een geldig paspoort en visum is binnengekomen, had op 12 april 2007 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar na een aantal procedures en intrekkingen van besluiten door de verweerder, werd de zaak uiteindelijk behandeld op de zitting van 3 juni 2010.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kon worden tegengeworpen dat zij na afloop van de geldigheidsduur van haar visum niet onverwijld bij de Nederlandse autoriteiten had gemeld dat zij asiel wenste. De rechtbank stelde vast dat eiseres beschikte over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, waardoor de relevante bepaling van de Vreemdelingenwet 2000 niet op haar van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht had en dat de afwijzing van de aanvraag door de verweerder niet deugde.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,=, te betalen aan de griffier, aangezien eiseres een toevoeging had ontvangen op basis van de Wet op de rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/15346
V-nummer […]
Inzake: […], eiseres,
gemachtigde mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.D. Gunster.
I Procesverloop
1 Eiseres is geboren op […] en heeft de Zimbabwaanse nationaliteit. Eiseres is op enig moment in 2001 Nederland ingereisd. Op 12 april 2007 heeft zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij brief van 3 maart 2008 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag. Bij brief van 31 maart 2008 heeft eiseres haar zienswijze hierop naar voren gebracht. Bij besluit van 23 april 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Op 8 mei 2008 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 27 november 2008 heeft verweerder het besluit van 23 april 2008 ingetrokken. Bij brief van 27 januari 2009 heeft eiseres een aanvullende zienswijze ingediend. Bij brief van 4 februari 2009 heeft verweerder een nieuw voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag. Bij besluit van 2 april 2009 heeft verweerder opnieuw de aanvraag afgewezen.
2 Op 27 april 2009 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2010. Ter zitting is verschenen eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen J. Hynd, tolk in de Engelse taal.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
Volgens paragraaf C4/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is laatstgenoemde bepaling gebaseerd op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. Zij beoogt illegale immigratie tegen te gaan zonder dat daarbij vluchtelingen in de zin van dit verdrag het risico lopen te worden gerefouleerd. Aan een asielzoeker wordt niet tegengeworpen dat hij geen grensoverschrijdingsdocumenten bezit, indien hij zich uit eigen beweging, zo snel als redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gemeld. De termijn hiervoor is gesteld op 48 uur na binnenkomst in Nederland. Indien de asielzoeker die niet in het bezit is van de vereiste documenten, een dergelijke melding niet heeft gedaan en hij wordt bij het binnenlands vreemdelingentoezicht aangetroffen, dan kan zijn aanvraag worden afgewezen. Indien de asielzoeker desondanks meent dat hij bescherming behoeft, wordt van hem een grotere inspanning verwacht om de noodzaak hiertoe aannemelijk te maken.
Volgens paragraaf C14/2.4 van de Vc 2000 dient van het asielrelaas, indien sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000, positieve overtuigingskracht uitgaan.
2 Volgens verweerder dient van het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht uit te gaan, nu sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Eiseres heeft immers na afloop van de geldigheidsduur van haar visum niet onverwijld bij de Nederlandse autoriteiten kenbaar gemaakt dat zij asiel wenst. Verweerder stelt dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert.
3 Eiseres voert primair aan dat zij met een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding Nederland is binnengekomen en dus geen sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Verweerder heeft dus ten onrechte beoordeeld of van haar asielrelaas positieve overtuigingskracht uitgaat. Subsidiair voert zij aan dat haar asielrelaas geen positieve overtuigingskracht ontbeert. Daarnaast heeft eiseres een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 24 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.
4 De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1Niet in geschil is dat eiseres op enig moment in 2001 met een geldig paspoort en een geldig visum Nederland is binnengekomen. Nadat zij op 1 april 2007 in vreemdelingen-bewaring was gesteld, heeft zij op 12 april 2007 een asielaanvraag ingediend.
4.2 Nu eiseres beschikte over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding kan eiseres naar de letter van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet worden tegengeworpen dat zij niet na binnenkomst in Nederland of na afloop van de geldigheidsduur van haar visum onverwijld een asielaanvraag heeft ingediend.
Gelezen de tekst van deze bepaling, lijkt deze bepaling enkel te zien op vreemdelingen die niet over een voor toegang tot Nederland vereist document beschikken. Van die vreemdelingen wordt immers verlangd dat zij onverwijld opgave doen van de plaats waar of waarlangs zij Nederland zijn binnengekomen. Die verplichting lijkt zinledig in het geval dat de vreemdeling met een geldig paspoort en een geldig visum Nederland is binnengekomen.
Daarnaast kan uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling niet worden afgeleid dat de wetgever met deze bepaling tevens het oog heeft gehad op vreemdelingen die weliswaar op legale wijze Nederland zijn binnengekomen, maar die zich niet na afloop van hun legaal verblijf hier te lande onverwijld tot de Nederlandse autoriteiten hebben gewend. Verder kan uit het beleid van verweerder worden afgeleid dat verweerder deze bepaling enkel tegenwerpt aan vreemdelingen die niet beschikken over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding. In paragraaf C4/3.2 van de Vc 2000 is immers opgenomen dat de vreemdeling, die niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist grensoverschrijdingsdocument, zich binnen 48 uur na binnenkomst dient te melden, terwijl een gelijkluidend voorschrift niet is opgenomen voor vreemdelingen die op rechtmatige wijze Nederland zijn binnengekomen, maar van wie het recht tot verblijf op enig moment is geëindigd. Anders dan in de door verweerder overgelegde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 28 juli 2009 (AWB 08/25890) ziet de rechtbank in deze zaak geen ruimte om - in weerwil van het vorenstaande - te bepalen dat een redelijke uitleg van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 met zich brengt dat ook eiseres de omstandigheid als bedoeld in deze bepaling kan worden tegengeworpen. Voor zover verweerder in aanvulling op artikel 31, tweede lid, onder c, in het zich niet onverwijld melden, een zelfstandige grond ziet om deze aan eiseres tegen te werpen, volgt de rechtbank verweerder daarin niet. Weliswaar kan aan de omstandigheid dat eiseres pas geruime tijd na binnenkomst in Nederland haar asielaanvraag heeft ingediend, bij de beoordeling van het asielrelaas betekenis worden gehecht, maar kan deze omstandigheid niet op één lijn worden gesteld met de omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met l van de Vw 2000. Gelet op de limitatieve opsomming in dit wetsartikel, is er geen ruimte voor verweerder om deze omstandigheden beleidsmatig op te rekken in de hiervoor bedoelde zin. Verweerder heeft dus ten onrechte beoordeeld of van het asielrelaas positieve overtuigingskracht uitgaat en dientengevolge bij de toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas een onjuiste maatstaf gehanteerd. Daarmee ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3 Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
4.4 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 644,= (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,= en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,= en bepaalt dat, nu aan eiseres een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 19 augustus 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: