RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers:AWB 10/26842 (voorlopige voorziening [eiser 1])
AWB 10/26848 (voorlopige voorziening [eiser 2])
AWB 10/26845 (vrijheidsontneming [eiser 1])
AWB 10/26850 (vrijheidsontneming [eiser 2])
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 12 augustus 2010
[eiser 1],
geboren op [geboortedatum] (toegekende geboortedatum),
en
[eiser 2],
geboren op [geboortedatum] (toegekende geboortedatum),
beiden van Soedanese nationaliteit en verblijvende in [verblijfplaats],
verzoekers, respectievelijk, eisers,
gemachtigde: mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht,
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoekers hebben op 22 juli 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 29 juli 2010 afgewezen. Verweerder heeft in de besluiten tevens geweigerd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder de beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). Verzoekers hebben tegen de besluiten op 29 juli 2010 beroep ingesteld.
1.2 Verzoekers hebben op 29 juli 2010 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 19 juli 2010 aan verzoekers op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluiten van 20 juli 2010 aan hen op grond van artikel 6, eerste lid en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij de besluiten op de asielaanvragen de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoekers hebben op 29 juli 2010 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2010. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De verzoeken om een voorlopige voorziening
2.1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde algemene asielprocedure (AA-procedure).
2.2 Verweerder heeft zich, kort samengevat en voor zover hier van belang, op het volgende standpunt gesteld. Verzoekers hebben toerekenbaar geen documenten ter staving van hun nationaliteit, identiteit en reisroute overgelegd, zodat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), aan hen wordt tegengeworpen. Het asielrelaas van verzoekers ontbeert positieve overtuigingskracht. Niet geloofwaardig is dat verzoekers de door hen gestelde Soedanese nationaliteit, identiteit of herkomst bezitten, nu zij onvoldoende informatie hebben kunnen verstrekken over hun land van herkomst. Verzoekers komen daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw. Hoewel niet aan de leeftijd van verzoekers wordt getwijfeld, komen verzoekers niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel “amv”, nu verzoekers dusdanig ongeloofwaardige en vage verklaringen hebben afgelegd dat zij het onderzoek naar hun identiteit, herkomst, nationaliteit en adequate opvang hebben gefrustreerd.
2.3 Verzoekers hebben hiertegen, samengevat, het volgende aangevoerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met de minderjarigheid van verzoekers en het feit dat zij afhankelijk waren van hun reisagent. Thans staat vast met welke vlucht verzoekers in Nederland zijn gearriveerd. Verzoekers hebben afdoende verklaringen gegeven voor het feit dat zij slechts de Arabische taal beheersen. Tot slot dient hetgeen in de zienswijzen naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.5 Ter zitting heeft verzoekers gemachtigde de gronden van de verzoeken aangevuld met de stelling dat verzoekers ten onrechte niet de rust- en voorbereidingstermijn hebben gekregen waarop zij op grond van de nieuwe asielprocedure, die sinds 1 juli 2010 in werking is getreden, recht hebben. Gemachtigde verwijst in dit verband naar een brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 18 juni 2010 (KST 27 062, nr. 65), waaruit blijkt dat het voor minderjarige asielzoekers van bijzonder belang is om tot rust te komen voor de behandeling van hun asielverzoek plaatsvindt. Daarbij noemt verweerder in deze brief een periode van drie weken als richttijd na aankomst op AC Schiphol. Voorts blijkt uit de brief dat verzoekers naar AC Den Bosch hadden moeten worden doorgezonden. Verzoekers hebben echter geen enkel moment van rust gehad, nu zij rechtstreeks van de luchthaven naar de wachtruimte op het Aanmeldcentrum (AC) Schiphol zijn gebracht en na een dag de asielprocedure is aangevangen. Nu de asielprocedure derhalve niet zorgvuldig is geweest, komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking.
2.6 Verweerder heeft zich, in reactie hierop, ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van een nieuw argument dat ook niet in de zienswijze is aangevoerd. Onder verwijzing naar artikel 3.109 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) stelt verweerder zich op het standpunt dat verweerder ten aanzien van asielzoekers wiens asielverzoeken op AC Schiphol in de algemene asielprocedure worden behandeld, tot 2013 niet gehouden is aan de rust- en voorbereidingstermijn. Verweerder geeft aan dat de voorzieningen van AC Schiphol moeten worden aangepast en het, gelet daarop, de verwachting is dat in 2013 de rust- en voorbereidingstermijn ook aan asielzoekers op AC Schiphol kan worden gegeven. Verweerder is bekend met de brief van 18 juni 2010, maar kon ter zitting niet aangeven waarom verzoekers niet naar Den Bosch zijn gestuurd. Voorts kon verweerder ter zitting niet aangeven wat thans de algemene gang van zaken is met betrekking tot minderjarige asielzoekers die op Schiphol aankomen. Verzoekers zijn op 19 juli 2010 aangekomen op Schiphol en zijn op 22 juli 2010 gehoord. Uit de verslagen van de gehoren blijkt niet dat verzoekers niet gehoord hadden kunnen worden. Verzoekers hebben ook verklaard dat zij gehoord konden worden. Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt dat verzoekers, door het ontbreken van voornoemde rust- en voorbereidingstermijn, in hun belangen zouden zijn geschaad. Uit niets blijkt dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, aldus verweerder.
2.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ter zitting geen duidelijk standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de vraag hoe het bepaalde in voornoemde brief, dat het bieden van een rust- en voorbereidingstermijn juist voor amv’s van belang is in het kader van de zorgvuldigheid van de algemene asielprocedure, zich verhoudt tot het bepaalde in artikel 3.109 Vb. Evenmin kon verweerder aangeven waarom verzoekers niet naar AC Den Bosch zijn doorgestuurd. Nu de kwestie van de rust- en voorbereidingstijd eerst ter zitting is opgeworpen en verweerder zijn standpunt ten aanzien van het voorgaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter ter zitting onvoldoende uiteen heeft (kunnen) (ge)zet(ten) en de voorzieningenrechter een volledig en duidelijk standpunt van belang acht voor de beslissing op de vraag of de asielprocedure zorgvuldig is geweest, zal verweerder in de gelegenheid worden gesteld in beroep in ieder geval hierover een nader standpunt in te nemen. Afhankelijk daarvan zal kunnen worden bezien of de bestreden besluiten al dan niet in stand kunnen blijven. In afwachting van de behandeling van de beroepen kent de voorzieningenrechter aan verzoekers belangen thans doorslaggevende betekenis toe. De voorlopige voorzieningen zullen worden toegewezen als hierna bepaald.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om schadevergoeding
2.8 Ter zitting heeft verweerder onder verwijzing naar een fax van diezelfde morgen gericht aan onder meer de rechtbank medegedeeld dat de maatregel ex artikel 6 Vw direct na de zitting bij de rechtbank wordt opgeheven. Verweerder heeft ter zitting voorts verklaard dat bij de oplegging van de maatregel ex artikel 6 geen twijfel bestond over de minderjarigheid van eisers en de maatregel derhalve ten onrechte aan eisers is opgelegd met ingang van de dag van de oplegging, derhalve 20 juli 2010. Verweerder heeft ter zitting aangeboden een bedrag van € 50,- per dag aan eisers te vergoeden voor het verblijf in AC Schiphol en € 80,- per dag voor het verblijf in de jeugdinrichting.
2.9 Gemachtigde van eisers heeft gesteld dat eisers lange tijd in de wachtruimte hebben verbleven. Volgens gemachtigde heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 19 februari 2009 (AWB 08/36451) in een dergelijke situatie een hoger bedrag aan schadevergoeding toegekend, namelijk € 80,- per dag. Volgens gemachtigde dient aan eisers vanwege de bijzondere omstandigheden waarin zij zich bevonden, een hoger bedrag te worden toegekend, namelijk € 100,- per dag voor het verblijf op AC Schiphol. De bijzondere omstandigheden zijn volgens de gemachtigde dat de asielprocedure niet zorgvuldig is verlopen, zij lange tijd gedetineerd zijn geweest en er in de periode dat eisers op AC Schiphol verbleven één persoon de amv-ruimte op AC Schiphol bezet hield, waardoor minderjarige vreemdelingen moesten worden opgevangen in de wachtruimte samen met meerderjarige vreemdelingen. Eisers verzoeken, zoals verweerder heeft aangeboden, € 80,- per dag voor het verblijf in jeugdinrichting [naam].
2.10 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.11 Eisers zijn op 19 juli 2010 gearriveerd op Schiphol. Zij hebben vanaf 20 juli 2010 in AC Schiphol verbleven. Op 29 juli 2010 zijn de beschikkingen aan eisers uitgereikt. Eisers hebben ter zitting verklaard dat zij de dag na het uitreiken van de beschikking, derhalve op 30 juli 2010, naar jeugdinstelling [naam] zijn overgebracht, hetgeen door verweerder niet is betwist. Op 10 augustus is de bewaring opgeheven.
2.12 Naar het oordeel van de rechtbank speelt bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding wegens onrechtmatige vrijheidsontneming geen rol of de asielprocedure al dan niet zorgvuldig is verlopen. Voorts overweegt de rechtbank dat de duur van de detentie in beginsel wordt verdisconteerd in het aantal dagen waarover schadevergoeding wordt toegekend en niet in de hoogte van het schadebedrag per dag. Ten aanzien van de door eisers naar voren gebrachte bijzondere omstandigheid dat zij als minderjarigen op AC Schiphol tussen meerderjarigen in de wachtruimte hebben verbleven, overweegt de rechtbank dat, aangezien de gemachtigde van eisers niet heeft kunnen aangeven hoeveel dagen eisers zich in deze situatie hebben bevonden, deze stelling onvoldoende is onderbouwd om tot toekenning van een hoger schadebedrag te komen. De rechtbank zal aan eisers voor het verblijf in AC Schiphol dan ook het standaardbedrag van € 50,- per dag toekennen. Nu zij aldaar 10 dagen hebben verbleven, zal de rechtbank voor het totale verblijf in AC Schiphol een bedrag van € 500,- per dag per persoon toekennen. Voor het verblijf in jeugdinstelling [naam] zal de rechtbank een bedrag van 12 dagen maal € 80,- per dag toekennen, te weten € 960,- per persoon.
2.13 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekers respectievelijk eisers hebben gemaakt. De zaken van verzoekers respectievelijk eisers worden als samenhangende zaken aangemerkt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.311,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3.1 wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder verzoekers uit te zetten tot dat op de beroepen is beslist;
3.2 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding toe en veroordeelt verweerder tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.460,- te betalen aan [eiser 1], alsmede een bedrag van € 1.460,- aan [eiser 2];
De voorzieningenrechter/ de rechtbank:
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.311,- te betalen aan verzoekers respectievelijk eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 12 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.460,-. Aldus gedaan op 12 augustus 2010, door mr. K. van Dijk, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.