RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummers: AWB 10/19448 (vovo) en AWB 10/19447 (beroep),
V-nummer: [xxx],
uitspraak van de voorzieningenrechter
[naam verzoeker] verzoeker,
[naam verzoekster], verzoekster,
mede ten behoeve van hun drie minderjarige kinderen,
verder te noemen: verzoekers,
gemachtigde: mr. drs. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht,
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L.M.A. Hansen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 29 maart 2010 afwijzend beslist op de aanvragen van verzoekers tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'Medische behandeling' respectievelijk 'Verblijf bij ouder(s)'.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij faxbericht van 19 april 2010 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij faxbericht van 31 mei 2010 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/19447.
Bij schrijven van 31 mei 2010 hebben verzoekers een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 27 juli 2010 ter zitting behandeld.
Verzoekers zijn verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank en hij van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.1.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze minister bevoegd de aanvraag tot verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen, dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt - voor zover van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 juncto artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
2.1.3. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan Onze minister het eerste lid van dit artikel buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: hardheidsclausule).
2.1.4. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2.2. Het bestreden besluit
Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt gehandhaafd dat verzoekers niet hebben aangetoond dat hun medische situatie aan terugkeer naar hun land van herkomst voor het aanvragen en afwachten van een mvv in de weg staat. Verzoekers hebben geen volledig ingevulde en ondertekende verklaring overgelegd, van een medisch behandelaar, met betrekking tot hun medische situatie. Verweerder acht derhalve niet gebleken van een medische behandeling waaraan verzoekers vrijstelling van het mvv-vereiste kunnen ontlenen. Nu de minderjarige kinderen van verzoekers om een van hun ouders afhankelijke verblijfsvergunning hebben verzocht, worden zij evenmin van het mvv-vereiste vrijgesteld.
2.3. Gronden van het verzoek
Verzoekers zijn van mening dat het onderhavige verzoek dient te worden aangemerkt als een eerste verzoek om voorlopige voorziening, nu het eerdere verzoek, hangende bezwaar, door de voorzieningenrechter is toegewezen. Een eerste verzoek om voorlopige voorziening mag in de regel worden afgewacht. Verder stellen verzoekers dat alleen verzoekster en de kinderen in bewaring zijn gesteld. Verzoeker heeft om hem moverende redenen de opvang verlaten. Derhalve dreigt gescheiden uitzetting van de gezinsleden, hetgeen geen wenselijke situatie is. Verzoekers ontkennen niet dat zij in bezwaar geen medische verklaringen hebben overgelegd. Dit kan verzoekers evenwel niet worden verweten. Verzoekers hebben, om uitzetting (in april) te voorkomen, hun kamer in het AZC [veblijfplaats] verlaten. Omdat verweerder aangaf zich niet te verzetten tegen het eerdere door verzoekers ingediende verzoek om voorlopige voorziening in deze procedure, zijn verzoekers teruggekeerd naar het AZC. Hun kamer bleek inmiddels te zijn ontruimd. Verzoekers konden nog slechts terecht in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) te [plaatsnaam]. Het was daar voor verzoekers niet mogelijk om contact op te nemen met hun huisarts in het AZC [veblijfplaats]. De arts van het VBL te [plaatsnaam] weigert verzoekers te bezoeken omdat de gevraagde zorg niet accuut is. Verzoekers waren op het moment van verweerders verzoek van 4 mei 2010 dan ook, juist door toedoen van verweerder, niet in staat om een medische verklaring over te leggen. Verweerder had de bezwaren dan ook niet ongegrond mogen verklaren onder verwijzing naar het eigen beleid. In ieder geval niet zonder verzoekers vooraf te horen. Bovendien hebben verzoekers bij hun aanvraag medische stukken overgelegd, hetgeen voor verweerder aanleiding had moeten zijn het BMA in te schakelen.
2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter
2.4.1. Verzoekers hebben op 1 september 2008 aanvragen gedaan om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluiten van 5 maart 2009 heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat [land] verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Tegen deze besluiten hebben verzoekers bij brief van 5 maart 2009 beroep ingesteld bij deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle. Bij uitspraak van 30 oktober 2009 (AWB 09/7615, 09/7625 en 09/7650) heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. Verzoekers hebben tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel ingesteld, zodat de besluiten van 5 maart 2009 onherroepelijk zijn geworden. Hierdoor staat in rechte vast dat [land] verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van verzoekers.
2.4.2. Op 29 juli 2010 staat de overdracht van verzoekers aan de Italiaanse autoriteiten gepland. Hiermee is het spoedeisend belang van verzoekers bij de gevraagde voorziening gegeven.
2.4.3. Verweerder voert ten aanzien van het hier te lande afwachten van een verzoek om een voorlopige voorziening het beleid zoals neergelegd in paragraaf B1/10.6.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Volgens dit beleid mag als regel een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland worden afgewacht, tenzij het een tweede verzoek om een voorlopige voorziening betreft zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden die, als deze bij de behandeling van het eerdere verzoek bekend waren geweest, mogelijk tot een ander oordeel zouden hebben geleid, of als redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten, of de uitzetting daardoor wordt belemmerd, bijvoorbeeld in gevallen waarin de mogelijkheid om uit te zetten voor langere tijd illusoir zou worden, indien de vreemdeling de vertrektermijn van vier weken zou worden gegund.
Verzoekers hebben in de onderhavige procedure een eerder verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 27 april 2010 (AWB 10/14812) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats het verzoek toegewezen, omdat verweerder zich niet langer verzette tegen toewijzing. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter miskennen verzoekers, betogende dat het onderhavige verzoek daarom materieel moet worden aangemerkt als een eerste verzoek, doel en strekking van verweerders beleid. Dit is er immers op gericht redelijkerwijs te verzekeren dat een vreemdeling die wordt geconfronteerd met een primaire afwijzing van een aanvraag, terwijl het instellen van bezwaar of beroep daartegen geen schorsende werking van rechtswege heeft, dat primaire besluit voor kan leggen aan de voorzieningenrechter ter beoordeling van de vraag of dit alsnog voor schorsing in aanmerking komt, zonder gedurende de behandeling van dat verzoek met uitzetting te worden bedreigd. In de zin van verweerders beleid doet de inhoud van de beslissing van de voorzieningenrechter op dat eerste schorsingsverzoek er derhalve niet toe. Redenen waarom verweerder van dit beleid had moeten afwijken zijn gesteld noch gebleken.
2.4.4. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de daadwerkelijke uitzetting van het gezin dat het algemene uitgangspunt dient te zijn dat alle gezinsleden, aan wie het niet of niet langer krachtens een van de bepalingen van artikel 8 van de Vw 2000 is toegestaan in Nederland te verblijven, zoveel mogelijk gezamenlijk verwijderd dienen te worden. Verweerder hanteert in dezen het beleid zoals neergelegd in paragraaf A6/6.1. Indien al dan niet door toedoen van een gezinslid gezamenlijk vertrek van het gezin niet mogelijk is, kan gescheiden verwijdering pas plaatsvinden nadat de zaak is beoordeeld en getoetst door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Verweerder zal zich op het moment van vertrek ervan dienen te vergewissen dat de overdracht van verzoekster en de kinderen, zonder verzoeker, aan [land] ook daadwerkelijk doorgang kan vinden.
De voorzieningenrechter is evenwel met verweerder van oordeel dat de keuze van verzoeker om geen gehoor te geven aan de vordering tot verschijnen, en zich aldus aan verwijdering naar [land] te onttrekken, in beginsel voor rekening en risico van verzoekers dient te komen. Feiten of omstandigheden die nopen tot afwijking van dit beginsel, zijn niet gebleken.
2.4.5. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder verzoekers niet het mvv-vereiste heeft mogen tegenwerpen en overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat verzoekers niet beschikken over een geldige mvv die overeenkomt met het beoogde verblijfsdoel. Verzoekers hebben reeds bij hun aanvraag verzocht om vrijstelling van het mvv-vereiste omdat zij van mening zijn dat het voor hen gelet op hun gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. Tevens stellen verzoekers dat vasthouden aan het mvv-vereiste in hun geval zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, daar bij het uitblijven van medische behandeling zal een medische noodsituatie ontstaan. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten het BMA om advies te vragen, aldus verzoekers.
Verweerder hanteert ten aanzien van het opvragen van een BMA-advies het beleid, zoals neergelegd in paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000. Dit beleid luidt, voor zover relevant, als volgt.
"Als de vreemdeling zich in het kader van een toelatingsprocedure beroept op medische gronden kan de medisch adviseur van het BMA van de IND worden ingeschakeld.
Het beroep op medische gronden moet de vreemdeling onderbouwen met een gedagtekend, ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), waaruit blijkt: (...).
Het bewijs omtrent de medische situatie vreemdeling mag op het moment van overleggen niet ouder zijn dan één maand. Als na overlegging het bewijs door tijdsverloop ouder wordt dan één maand, behoeft geen nieuwe medisch bewijs te worden overgelegd. De vreemdeling moet wel eventuele wijzigingen in zijn medische situatie, die van belang kunnen zijn voor een te nemen beslissing, door middel van een nieuw bewijs melden bij de IND. (...)
Niet in alle gevallen, waarin de vreemdeling zich in een reguliere toelatingsprocedure op medische gronden beroept, wordt het BMA om advies gevraagd. Dat niet-medisch gekwalificeerde ambtenaren van de IND zich geen medisch oordeel mogen vormen, laat immers onverlet het bestuursrechtelijke uitgangspunt dat bij het indienen van een aanvraag alle gegevens en bescheiden dienen te worden overgelegd die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Dit betekent dat de IND het BMA in ieder geval niet om een medisch advies vraagt als:
• de vreemdeling geen bewijs omtrent medische situatie overlegt;
• de vreemdeling een bewijs omtrent medische situatie overlegt, maar deze is ouder dan één maand;
• het bewijs omtrent medische situatie vreemdeling is opgesteld door andere dan de hiervoor genoemde personen;
• uit het bewijs omtrent medische situatie vreemdeling blijkt dat de vreemdeling niet (langer) onder behandeling staat van een behandelaar ingeschreven in het BIG of NIP-register;
• de vreemdeling met uitsluitend mededelingen van hemzelf komt."
Verweerder heeft verzoekers bij brief van 4 mei 2010 verzocht om, binnen twee weken na dagtekening van die brief, een verklaring omtrent hun medische situatie, welke verklaring niet ouder mag zijn dan één maand, alsmede de toestemmingsverklaringen (voor het benaderen van de behandelende artsen) over te leggen. Daarbij is verzoekers medegedeeld dat indien de gevraagde gegevens en bescheiden niet na de hiervoor gestelde termijn zijn ontvangen, op grond van de alsdan ter beschikking staande gegevens een beslissing zal worden genomen.
Verzoekers hebben niet betwist dat zij de door verweerder (op 4 mei 2010) opgevraagde medische verklaringen van de behandelende sector, bevattende recente medische gegevens, niet hebben overgelegd. Verzoekers hebben bij brief van 18 mei 2010 wederom de toestemmingsverklaringen overgelegd, zoals deze reeds op 21 april 2010 waren ingevuld en ondertekend en in bezwaar waren overgelegd. De medische gegevens en verklaringen die verzoekers bij hun aanvraag hebben overgelegd konden op dat moment niet langer als actueel worden beschouwd. Verzoekers hebben aldus het verzuim in bezwaar niet volledig hersteld.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat het niet overleggen van de medische verklaring verzoekers niet kan worden toegerekend. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij al het mogelijke hebben gedaan om een arts te consulteren, teneinde aan een dergelijke verklaring te komen. De omstandigheid dat verzoekers zich in april 2010, in verband met de voorgenomen uitzetting, gedwongen zagen tijdelijk de opvang te verlaten, waarna bij terugkeer de kamer bleek te zijn ontruimd, kan niet tot verschoonbaarheid leiden. Evenmin biedt dit aanknopingspunten voor de conclusie dat het ontbreken van medische gegevens (mede aan) verweerder moet worden toegerekend. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekers in bezwaar voldoende in de gelegenheid zijn geweest een medische verklaring van een behandelend arts over te leggen.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om een BMA-advies op te vragen. Reeds om die reden kan niet worden beoordeeld of het voor verzoekers, gelet op hun gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen. Verweerder heeft voorts niet zonder meer hoeven aannemen dat bij het uitblijven van een medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan.
De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat niet is gebleken dat de medische situatie van verzoekers aan het stellen van de mvv-eis, dan wel aan overdracht aan [land] in de weg staat.
2.4.6. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder zich, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van verzoekers kon worden afgezien op grond van het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
2.4.7. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit rechtmatig is. Nu voorts nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb ongegrond verklaard.
2.4.8. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter - reeds hierom - het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
2.4.9. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, en door deze en M.G. den Ambtman, griffier, ondertekend.