ECLI:NL:RBSGR:2010:BN4142

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3245 PARKBL
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Leiden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser had op 15 april 2010 zijn auto, een zwarte Volvo, geparkeerd op een door de gemeente Leiden aangewezen parkeerplaats voor betaald parkeren. Tijdens een controle door parkeercontroleurs werd er geen geldige parkeervergunning aangetroffen, wat leidde tot de oplegging van een naheffingsaanslag van € 52,50. Eiser betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat zijn parkeervergunning duidelijk zichtbaar op het linkerachterraam van zijn auto was bevestigd. Hij voerde aan dat andere bewoners in de buurt ook hun vergunningen op verschillende plaatsen in hun voertuigen bevestigen en dat dit kennelijk door de gemeente werd gedoogd.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 20 juli 2010 gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door [A] en de gemeente door [B]. De rechtbank overwoog dat, hoewel de parkeercontroleurs geen vergunning hadden aangetroffen, eiser al vijf jaar een geldige parkeervergunning had en dat het onwaarschijnlijk was dat er helemaal geen vergunning in de auto aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag onvoldoende was onderbouwd door de gemeente, vooral gezien de frequentie van de controles en de verklaring van eiser dat de vergunning zichtbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en gelastte de gemeente het griffierecht van € 41 aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/3245 PARKBL
Uitspraakdatum: 3 augustus 2010
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 27 april 2010 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2010. Namens eiser is verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
II BESLISSING
De rechtbank:
* verklaart het beroep gegrond;
* vernietigt de uitspraak op bezwaar;
* vernietigt de naheffingsaanslag;
* gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
III OVERWEGINGEN
3.1. Eiser heeft op 15 april 2010 een zwarte personenauto merk Volvo met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de Witte Singel te Leiden. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren, dagelijks van 09.00 uur tot 21.00 uur, op zondag van 13.00 uur tot 21.00 uur.
3.2. Tijdens een controle op voornoemde datum omstreeks 14.04 uur is er door twee parkeercontroleurs in de auto noch een geldige parkeervergunning noch een geldige dag-, week-, maand- of jaarkaart duidelijk zichtbaar aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is aan eiser met dagtekening 15 april 2010 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 52,50 (tarief € 1,50 en € 51 aanslagkosten).
3.3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Niet in geschil is dat op genoemde plaats en tijd voor het parkeren, ingevolge het bepaalde bij en krachtens de met ingang van 1 januari 2009 in de gemeente Leiden geldende Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2009, parkeerbelasting was verschuldigd.
3.4. Eiser stelt dat hij in het bezit is van een geldige parkeervergunning. Deze vergunning was ten tijde van het parkeren duidelijk zichtbaar op het linkerachterraam van de auto bevestigd. De auto was zodanig geparkeerd dat de vergunning aan de straatzijde zichtbaar was. Eiser stelt dat hij al 5 jaar een parkeervergunning heeft. Wanneer de vergunning niet in het voertuig aanwezig was, zou hij al veel eerder een naheffingsaanslag gekregen hebben. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat de parkeervergunning door buren ook op andere plaatsen dan achter de voorruit in de auto wordt geplaatst. Eiser toont 3 foto's waarop te zien is de eigen Volvo met vergunning links achter, een Lancia met vergunning achter de linkerachterruit en een derde auto met de vergunning rechts achter. Eiser betaalt voor de vergunning steeds via automatische incasso.
3.5. Verweerder voert aan dat beide parkeercontroleurs rondom het betreffende voertuig hebben gelopen en geen geldige parkeervergunning of betaalbewijs hebben aangetroffen. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat de parkeercontroleur bij controle in de handterminal heeft geconstateerd dat er voor deze auto geen vergunning was afgegeven. Nu als onweersproken vaststaat dat eiser al vijf jaar lang onafgebroken een parkeervergunning heeft gehad zou een verklaring hiervoor gevonden kunnen worden in het feit dat er ten tijde van de constatering net nieuwe terminals in gebruik waren. Het kan zijn dat de gegevens van de vergunning van eiser niet meegenomen zijn.
3.6. Ingevolge artikel 2 van de Verordening parkeerbelastingen 2009 (hierna: de Verordening) worden onder de naam "parkeerbelastingen" de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
3.7. Ingevolge artikel 1, onder 1.4, van de "Nadere voorschriften met betrekking tot het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren als bedoeld in de parkeerverordening 2006" kan met een bewonersvergunning worden geparkeerd op vergunninghouderplaatsen en parkeerapparatuurplaatsen in de vergunde zone. De vergunning dient daarbij goed zichtbaar achter de voorruit geplaatst te worden.
3.8. Klaarblijkelijk is het stelsel van de Verordening aldus dat de parkeerbelasting van artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening niet is verschuldigd indien wordt geparkeerd met de vergunning van artikel 2, aanhef en onder b, van de Verordening.
3.9. Verweerder voert aan dat de parkeervergunning niet achter de voorruit van de auto van eiser is aangetroffen en overlegt daartoe een foto, genomen ten tijde van het tijdstip in geding, van de voorruit van de aangetroffen auto. Hierop is geen vergunning zichtbaar. Eiser stelt dat een geldige parkeervergunning achter de linkerachterruit geplaatst was. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de parkeervergunning bij meerdere auto's van buren op verschillende plaatsen in de auto's is geplaatst en dat er kennelijk sprake van is dat verweerder dat gedoogt. Eiser heeft drie foto's overgelegd waarop zichtbaar is dat de parkeervergunning achter een andere ruit dan de voorruit in de auto is geplaatst. Met betrekking tot het voorschrift, dat de vergunning zichtbaar achter de voorruit geplaatst dient te worden overweegt de rechtbank dat er kennelijk sprake is van gedogen temeer nu verweerder ter zitting verklaard heeft dat de parkeercontroleurs altijd om het hele voertuig heen lopen. Onder deze omstandigheden mag verweerder eiser niet tegenwerpen dat de parkeervergunning niet achter de voorruit van de auto was geplaatst.
3.10. Eiser stelt dat er in de auto een geldige parkeervergunning aanwezig was. De parkeercontroleurs hebben ten tijde van het belastbare feit geen parkeervergunning in de auto aangetroffen. Evenmin hebben zij in hun handterminal gegevens over een vergunning van eiser aangetroffen. De rechtbank acht het echter gezien het feit dat eiser al vijf jaar een parkeervergunning heeft en dat hij de parkeervergunning achter de linkerachterruit plaatst, niet aannemelijk dat er in het voertuig helemaal geen vergunning, dus ook geen vergunning waarvan de looptijd inmiddels was verstreken, werd aangetroffen. Zoals eiser terecht heeft aangevoerd zou het totaal ontbreken van een vergunning in de auto gezien de frequentie van de controles, ook al eerder in dat kwartaal tot problemen hebben geleid. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de parkeercontroleur is afgegaan op de gegevens uit de handterminal, die zoals gebleken op het punt van de vergunning van eiser, onjuist waren. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat verweerder met hetgeen hij gesteld heeft het opleggen van de naheffingsaanslag onvoldoende onderbouwd heeft.
3.11. Het vorenoverwogene betekent dat de naheffingsaanslag in bezwaar ten onrechte is gehandhaafd en moet worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
3.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Aldus vastgesteld door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.P. Wismeijer.
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.