ECLI:NL:RBSGR:2010:BN4118
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.P. Pereira Horta
- J.J. Brands
- Rechtspraak.nl
Toezegging van Chinese autoriteiten voor laissez-passers en de beoordeling van zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 juli 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een vreemdeling, hierna aangeduid als [A]. De vreemdeling, die op dat moment verbleef op het Detentieplatform te Zaandam, had beroep aangetekend tegen het besluit van de minister van Justitie, die hem in bewaring had gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De minister had het ernstige vermoeden dat de vreemdeling zich aan uitzetting zou onttrekken, onderbouwd met verschillende gronden, waaronder het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs en eerdere veroordelingen voor misdrijven.
De gemachtigde van de vreemdeling voerde aan dat de recente toezegging van de Chinese autoriteiten voor de afgifte van 18 laissez-passers onvoldoende was om te concluderen dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, gezien de toezeggingen van de Chinese autoriteiten, er voldoende zicht op uitzetting naar China aanwezig was. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling de rechtsplicht heeft om Nederland te verlaten en dat hij actief en volledig moet meewerken aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Raad van State. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de vertrekplicht van vreemdelingen onderstreepten.