ECLI:NL:RBSGR:2010:BN4118

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/23084 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging van Chinese autoriteiten voor laissez-passers en de beoordeling van zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 juli 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een vreemdeling, hierna aangeduid als [A]. De vreemdeling, die op dat moment verbleef op het Detentieplatform te Zaandam, had beroep aangetekend tegen het besluit van de minister van Justitie, die hem in bewaring had gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De minister had het ernstige vermoeden dat de vreemdeling zich aan uitzetting zou onttrekken, onderbouwd met verschillende gronden, waaronder het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs en eerdere veroordelingen voor misdrijven.

De gemachtigde van de vreemdeling voerde aan dat de recente toezegging van de Chinese autoriteiten voor de afgifte van 18 laissez-passers onvoldoende was om te concluderen dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, gezien de toezeggingen van de Chinese autoriteiten, er voldoende zicht op uitzetting naar China aanwezig was. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling de rechtsplicht heeft om Nederland te verlaten en dat hij actief en volledig moet meewerken aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Raad van State. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de vertrekplicht van vreemdelingen onderstreepten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Regnr.: AWB 10/23084 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
in het geding tussen
[A], V-nummer [nummer], thans verblijvende op het Detentieplatform te Zaandam, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam,
en
de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M. Erik, ambtenaar ten departemente.
I PROCESVERLOOP
Op 29 juni 2010 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 juli 2010.
De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig Y.Ch. Tong, tolk in de Chinese taal.
II OVERWEGINGEN
1De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1983 en de Chinese nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 29 juni 2010 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2 Verweerder heeft de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld. Verweerder heeft het ernstige vermoeden dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken gebaseerd op de volgende gronden. De vreemdeling is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich niet aangemeld bij de Korpschef, beschikt niet over voldoende middelen van bestaan, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, wordt verdacht van het plegen van een misdrijf, is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf, is ongewenst verklaard en heeft zich niet aan zijn vertrektermijn gehouden.
3 De gemachtigde van de vreemdeling stelt zich op het standpunt dat de maatregel onrechtmatig is en heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat het feit dat de Chinese autoriteiten recentelijk 18 laissez-passers (LP's) hebben toegezegd, onvoldoende is om aan te nemen dat er weer een reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aanwezig is.
4 Verweerder heeft hetgeen is aangevoerd gemotiveerd weersproken.
5 Er is geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vw 2000, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat het feit dat de Chinese autoriteiten in mei 2010 een achttiental LP's hebben toegezegd aangeeft dat de Chinese autoriteiten weer bereid zijn om onderdanen te laten terugkeren naar China. Het betrof niet alleen toezeggingen ten aanzien van oudere LP-aanvragen, maar ook een viertal aanvragen uit 2010, terwijl een van de LP's is afgegeven ten behoeve van een ongedocumenteerde vreemdeling.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden in beginsel kan worden uitgegaan van de bereidheid van de Chinese autoriteiten om LP's te verstrekken ten behoeve van Chinese onderdanen die ter fine van uitzetting in bewaring zijn gesteld.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van het onderhavige geval voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar China aanwezig is. Hierbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat op de vreemdeling de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van de ABRS van 13 juni 2008, LJN BD4787), brengt de vertrekplicht van de vreemdeling met zich dat van hem kan worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om zijn beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat de vreemdeling zodanige inspanningen heeft verricht. Evenmin is door de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat hij niet in staat kan worden geacht gegevens als vorenbedoeld te verschaffen.
6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A.P. Pereira Horta, in tegenwoordigheid van de griffier
J.J. Brands.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2010.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)