ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3923

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
340288 / HA RK 09-286
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlandse nationaliteit door Surinaamse nationaliteit volgens de Toescheidingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 augustus 2010 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een minderjarige die op 25 november 1975 in Suriname geboren werd. De verzoekster, die op dat moment in Nederland woonde, verzocht de rechtbank vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezat. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst, betwistte dit en stelde dat de verzoekster op grond van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten (TOS) van rechtswege de Surinaamse nationaliteit had verkregen, waardoor zij de Nederlandse nationaliteit had verloren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezat, maar dat zij op het moment van de inwerkingtreding van de TOS minderjarig was. Hierdoor volgde zij haar ouders in de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster de mogelijkheid had om binnen vijf jaar na haar meerderjarigheid te opteren voor de Nederlandse nationaliteit, maar dat zij deze mogelijkheid niet had benut. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster op 25 november 1975 haar Nederlandse nationaliteit had verloren en dat zij deze niet had herwonnen.

De rechtbank wees het verzoek van de verzoekster af, omdat niet was gebleken dat zij vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar na haar meerderjarigheid had geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is gepubliceerd op de website van de Rechtspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 340288 / HA RK 09-286
Beschikking van 12 augustus 2010
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te Suriname,
verzoeker,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door: mr. J.J. Nooteboom.
1. Het procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 11 juni 2009 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
1.2 De Staat heeft zich bij brief van 11 maart 2010 op het standpunt gesteld dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De officier van justitie heeft bij brief van 30 maart 2010 medege-deeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de Staat en geen prijs te stellen op een mondelinge behan-deling.
1.3 De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op donderdag 22 juli 2010. Namens verzoekster is mr. L.C. Blok verschenen en namens de Staat mr. J.J. Nooteboom.
2. Het verzoek en het verweer
2.1 Verzoekster voert aan dat zij op [geboortedatum] 1963 in Suriname is geboren en dat zij op het tijdstip van in-werkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Ne-derlanden en de Republiek Suriname (verder te noemen: de TOS) haar hoofdverblijf in Nederland had. In december 1978 is zij vanuit Nederland naar Suriname vertrokken. Zij meent vanaf haar geboorte tot 1986 de Nederlandse nationaliteit te hebben bezeten. Ten tijde van de onafhankelijkheid van Suriname (25 november 1975) heeft zij de Nederlandse nationaliteit behouden, omdat zij haar woonplaats of wer-kelijk verblijf niet in Suriname had, maar in Nederland. Voorts voert zij aan in augustus 1995 bij aan-vraag van een toeristenvisum voor Nederland te hebben geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit.
2.2 De Staat voert aan dat verzoekster bij de inwerkingtreding van de TOS op 25 november 1975 van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, waardoor zij de Nederlandse nationaliteit ver-loor. De Staat is niet gebleken dat verzoekster binnen vijf jaar na haar meerderjarigheid gebruik heeft gemaakt van de optiemogelijkheid. De Staat concludeert daarom tot afwijzing van het verzoek.
3. De beoordeling
3.1 Verzoekster is op [geboortedatum] 1963 geboren in het distrikt Suriname als wettig kind van [vader] en [moeder] Zij verkreeg bij haar geboorte op grond van artikel 1 aanhef en onder a van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, als dochter van een Nederlandse vader, de Nederlandse nationaliteit. Uit de basisadministratie van de gemeente Amsterdam blijkt dat verzoekster van 26 september 1975 tot 28 december 1978 in Nederland woonachtig was.
3.2 Ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS was verzoekster minderjarig, zodat zij op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 1 van de TOS haar vader volgde in de verkrijging van de Surinaamse nationali-teit. De beide ouders van verzoekster verbleven op 25 november 1975 in Suriname en verkregen daar-door beiden de Surinaamse nationaliteit en verloren de Nederlandse nationaliteit.
3.3 Verzoekster heeft op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS de gelegenheid gehad binnen vijf jaar na het bereiken van haar meerderjarigheid te opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster zou im-mers, indien zij op 25 november 1975 meerderjarig zou zijn geweest, vanaf genoemde datum de Neder-landse nationaliteit hebben verkregen, omdat zij op dat moment woonachtig was in Nederland. Aange-zien verzoekster door haar huwelijk op 12 oktober 1980 meerderjarig is geworden, liep de optietermijn af op 12 oktober 1985.
3.4 Nu niet is gesteld of gebleken dat verzoekster vóór 12 oktober 1985 heeft geopteerd voor de Nederland-se nationaliteit, komt de rechtbank tot het oordeel dat verzoekster op 25 november 1975 haar Neder-landse nationaliteit heeft verloren en nadien niet heeft herkregen. Artikel 6 lid 4 van de TOS geeft ver-zoekster niet de mogelijkheid ná het verstrijken van de in dat artikel genoemde termijn van 5 jaar na het bereiken van de meerderjarigheid, alsnog te opteren voor de Nederlandse nationaliteit.
3.5 Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.C. Punt, D.H. baron von Maltzahn en W.G. de Boer, en is uitgespro-ken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.