ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3906

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
319982 / HA RK 08-968
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling Nederlandse nationaliteit op basis van de Toescheidingsovereenkomst met Suriname

In deze zaak heeft verzoekster op 21 november 2008 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin zij verzoekt vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. De Staat der Nederlanden heeft echter betwist dat verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 juli 2010, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L.C. Blok, en de Staat werd vertegenwoordigd door mr. I.S. IJserinkhuijsen.

Verzoekster, geboren op 15 oktober 1975 in Suriname, stelt dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft behouden omdat zij op het moment van inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten (TOS) op 25 november 1975 minderjarig was. De Staat daarentegen voert aan dat verzoekster bij de inwerkingtreding van de TOS van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, waardoor zij de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De Staat concludeert tot afwijzing van het verzoek, omdat verzoekster niet op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat verzoekster bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen als dochter van een Nederlandse vader. Echter, op het moment van inwerkingtreding van de TOS was verzoekster minderjarig, waardoor zij de Surinaamse nationaliteit volgde van haar ouders. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet de mogelijkheid heeft gehad om op teteren voor de Nederlandse nationaliteit op basis van artikel 6 lid 4 van de TOS, omdat zij op dat moment niet meer in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.

De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster af, waarmee de beslissing van de Staat wordt bevestigd. Deze beschikking is gegeven op 12 augustus 2010 door de rechters B.C. Punt, D.H. baron von Maltzahn en W.G. de Boer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 319982 / HA RK 08-968
Beschikking van 12 augustus 2010
in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster,
advocaat: eerst mr. M.G. Evers, thans mr. L.C. Blok,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door: mr. I.S. IJserinkhuijsen.
1. Het procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 21 november 2008 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
1.2 De Staat heeft zich bij brieven van 7 juli 2009 en 17 juni 2010 op het standpunt gesteld dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De officier van justitie heeft bij brieven van 7 augustus 2009 en 11 juni 2010 medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.
1.3 De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op donderdag 22 juli 2010. Verzoekster is verschenen, vergezeld van mr. L.C. Blok. Namens de Staat is mr. I.S. IJserinkhuijsen verschenen.
2. Het verzoek en het verweer
2.1 Verzoekster voert aan dat zij op 15 oktober 1975 in Suriname is geboren en dat zij op het tijdstip van inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (verder te noemen: de TOS) haar hoofdverblijf in Suriname had. Zij stelt dat zij, omdat zij op 25 november 1975 minderjarig was, de Nederlandse nationaliteit heeft behouden. Na het bereiken van de meerderjarige leeftijd heeft zij in 1994 zowel in Suriname als in Nederland geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit.
2.2 De Staat voert aan dat verzoekster bij de inwerkingtreding van de TOS op 25 november 1975 van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, waardoor zij de Nederlandse nationaliteit verloor. Verzoekster kon volgens de Staat niet met rechtsgevolg op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Aangezien de Staat voorts niet is gebleken dat verzoekster anderszins de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, concludeert hij tot afwijzing van het verzoek.
3. De beoordeling
3.1 Verzoekster is op 15 oktober 1975 te Paramaribo (Suriname) geboren als wettig kind van [vader] en [moeder] Zij verkreeg bij haar geboorte op grond van artikel 1 aanhef en onder a van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, als dochter van een Nederlandse vader, de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft op 15 maart 1994 bij de Nederlandse ambassade te Paramaribo een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel studie aangevraagd. Tot die datum verbleef verzoekster in Suriname.
3.2 Ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS was verzoekster minderjarig, zodat zij op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 1 van de TOS haar vader volgde in de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit. De beide ouders van verzoekster verbleven op 25 november 1975 in Suriname en verkregen daardoor beiden de Surinaamse nationaliteit en verloren de Nederlandse nationaliteit.
3.3 Verzoekster heeft, anders dan zijzelf aanvoert, niet op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS de gelegenheid gehad binnen vijf jaar na het bereiken van haar meerderjarigheid te opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster zou immers, indien zij op 25 november 1975 meerderjarig zou zijn geweest, eveneens de Surinaamse nationaliteit hebben verkregen en de Nederlandse nationaliteit hebben verloren. Artikel 6 lid 4 van de TOS berust niet op de gedacht dat een persoon die meerderjarig is geworden enkel daardoor gelegenheid moet worden geboden alsnog te opteren voor een nationaliteit die afwijkt van die van de vader of eventueel de moeder. Het artikel beoogt slechts een correctiemogelijkheid te bieden voor gevallen waarin de werking van de leden 1 en 2 ertoe leidt dat een minderjarige een andere nationaliteit verkrijgt dan hij/zij zou hebben verkregen indien hij/zij reeds meerderjarig zou zijn geweest op het tijdstip van inwerkingtreding van de TOS (HR 26-06-1987, NJ 1988,135).
3.4 Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verzoekster niet met rechtsgevolg op grond van artikel 6 lid 4 van de TOS kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster is vanaf 25 november 1975 niet meer in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.C. Punt, D.H. baron von Maltzahn en W.G. de Boer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.