ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3856

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/38714
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsmarktaantekening bij verblijfsvergunning 'buiten schuld' in het licht van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de arbeidsmarktaantekening die verbonden is aan een verblijfsvergunning voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Eiser, een Cubaanse vreemdeling, had een verblijfsvergunning aangevraagd onder deze beperking, maar kreeg te horen dat hij alleen arbeid mocht verrichten indien zijn werkgever over een tewerkstellingsvergunning (TWV) beschikte. Eiser betoogde dat deze eis in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privéleven waarborgt. Hij verwees naar het arrest Sidabras & Džiautas tegen Litouwen, waarin werd gesteld dat een beperking op de mogelijkheid om te werken een grote invloed kan hebben op de uitoefening van het privéleven.

De rechtbank oordeelde dat de eis van een TWV niet zodanig was dat deze een onredelijke beperking vormde op het recht van eiser om te werken. De rechtbank stelde vast dat eiser na drie jaar in aanmerking kon komen voor een verblijfsvergunning waarbij geen beperkingen meer golden voor het verrichten van arbeid. De rechtbank concludeerde dat de tijdelijke aard van de vergunning en de mogelijkheid om een TWV aan te vragen, betekende dat eiser niet volledig werd uitgesloten van de arbeidsmarkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de wetgeving omtrent de arbeidsmarktaantekening niet was aangepast aan de voorgenomen wetswijzigingen, waardoor verweerder niet kon anticiperen op deze wijzigingen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor arbeid in Nederland, terwijl ook de rechten van vreemdelingen onder het EVRM in overweging worden genomen. De rechtbank heeft de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig afgewogen en de uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het vreemdelingenrecht in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 08/38714
V-nr:
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
eiser [naam], van Cubaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam,
en:
de Minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.N. Mons, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Op 20 december 2007 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken”. Op 19 juni 2008 is namens eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Vervolgens is namens eiser op 13 augustus 2008 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Bij uitspraak van
2 december 2008 (zaaknummer AWB 08/29404) is het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift gegrond verklaard.
Bij besluit van 3 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en aan eiser de gevraagde verblijfsvergunning verleend. Op 29 oktober 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2010. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Verweerder heeft aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken” verleend (hierna: vergunning “buiten schuld”), geldig van 20 december 2007 tot 20 december 2009. De arbeidsmarktaantekening bij deze verblijfsvergunning luidt “arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning (hierna: TWV)”. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan eiser de arbeidsmarktaantekening “arbeid vrij toegestaan” niet kan worden verleend gezien het wettelijk stelsel inzake TWV’s.
2. Eiser voert hiertegen aan dat hij op grond van de Vw 2000 nooit in het bezit zal kunnen komen van een verblijfsvergunning met de arbeidsmarktaantekening “arbeid vrij toegestaan”. Een vergunning voor onbepaalde tijd is zeer moeilijk te verkrijgen nu een voorwaarde is dat de vreemdeling voldoende en zelfstandige middelen van bestaan moet hebben, niet verkregen uit de sociale kas. Dergelijke inkomsten kan eiser pas genereren indien aan hem een TWV wordt verleend. Bij verlening van de TWV wordt eiser echter geconfronteerd met het prioriteitgenietend aanbod. Aldus bevindt eiser zich in een vicieuze cirkel welke hem zeer zwaar belemmert in zijn recht op werk. Dit is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Eiser heeft hierbij verwezen naar het arrest Sidabras & Džiautas tegen Litouwen (arrest van 12 juli 2004 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zaaknummers 55480/00 en 59330/00). De opleidingskwalificaties van eiser zijn niet van dien aard dat hij in staat moet worden geacht werk te vinden waarvoor gezegd kan worden dat er niet voldoende prioriteitgenietend aanbod bestaat. De TWV-eis betekent dat er de facto wel een zeer zware beperking ligt op het uitoefenen van het recht op werk. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het vereiste van een TWV bij alle vergunningen “buiten schuld” onredelijk is en dat artikel 4 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en artikel 2 van het Besluit uitvoering Wav onverbindend moeten worden geacht wegens strijd met artikel 8 van het EVRM. Ten slotte is van belang dat er in de toekomst sprake zal zijn van de arbeidsmarktaantekening “arbeid vrij toegestaan” bij een verblijfsvergunning op grond van het buiten schuld niet kunnen verlaten van Nederland. Dit volgt uit een voorgenomen wetswijziging van de zijde van verweerder. Verweerder moet hierop anticiperen, aldus eiser.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 houden de in artikel 14, tweede lid, van de in de Vw 2000 bedoelde beperkingen verband met ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’.
5. Ingevolge artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder r, van het Vb 2000 is een verblijfsrecht op grond van artikel 14 van de Vw 2000 tijdelijk indien de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
6. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
7. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wav - voor zover thans van belang - is dit verbod niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vw 2000 afgegeven vergunning, welke is voorzien van een aantekening van Onze Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.
8. Ingevolge het tweede lid van artikel 4 van de Wav wordt zodanige aantekening afgegeven aan de vreemdeling:
a. die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder b of d, van de Vw 2000;
b. die gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd;
c. die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
9. In artikel 2 van het Besluit uitvoering Wav staan de categorieën vreemdelingen bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder c, van de Wav vermeld, aan wie een aantekening als bedoeld in voormeld artikel 4, eerste lid, van de Wav wordt afgegeven.
10. Volgens hoofdstuk B14/3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 luidt de arbeidsmarktaantekening bij een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken: “arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een TWV”.
11. Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Volgens paragraaf B16/10 van de Vc 2000 luidt de arbeidsmarktaantekening in dat geval “arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist”.
Ingevolge artikel 3.51, vierde lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw 2000.
Beoordeling door de rechtbank
12. Gelet op de omstandigheid dat de periode waarop de verblijfsvergunning betrekking heeft (20 december 2007 tot 20 december 2009) inmiddels is verstreken, dient de rechtbank eerst - ambtshalve - te beoordelen of eiser nog enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep.
13. Eiser heeft ter zitting onbetwist gesteld dat zijn verblijfsvergunning “buiten schuld” inmiddels is verlengd tot 20 december 2010. Voorts kan er vanuit worden gegaan dat eiser ook aan het einde van dit jaar weer verlenging zal aanvragen, waarbij het vraagstuk omtrent de arbeidsmarktaantekening wederom aan de orde zal (kunnen) komen. Gelet hierop kan worden gesproken van een jaarlijks terugkerende vergunningverlening, dan wel een reële kans op herhaling daarvan, en heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 juli 2005 (LJN: AU0135) en 24 augustus 2005 (LJN: AU1396).
14. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgronden ten aanzien van het kennelijk onredelijke beleid en de toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) laten vallen. Aldus behoeven deze beroepsgronden geen bespreking.
15. In geschil is of, in het geval dat aan een vreemdeling een vergunning “buiten schuld” is verleend, de eis dat zijn werkgever over een TWV moet beschikken voordat de vreemdeling kan werken, in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Uit het arrest Sidabras & Džiautas tegen Litouwen waarnaar eiser heeft verwezen, overweging 42 tot en met 50, volgt dat een beperking op de mogelijkheid om te werken onder artikel 8 van het EVRM valt, indien de inbreuk van de wettelijke regel zodanig is dat deze grote invloed heeft op de uitoefening van het privé-leven.
16. Uit artikel 2 van de Wav volgt dat een TWV is vereist voordat een vreemdeling arbeid mag verrichten. Artikel 4 van de WAV en artikel 2 van het Besluit uitvoering WAV geven hierop limitatief weergegeven uitzonderingen. De vergunning “buiten schuld” valt niet onder deze limitatief weergegeven uitzonderingen. Aldus is sprake van een door de wetgever opgeworpen voorwaarde voordat een vreemdeling die beschikt over de verblijfsvergunning “buiten schuld” kan werken. Dit is dan ook een beperking op de mogelijkheid om te werken.
De rechtbank dient in het onderhavige geval dan ook te beoordelen of deze beperking zodanig is, dat deze grote invloed heeft op de uitoefening van het privé-leven.
17. Dat bij deze vergunning een TWV is vereist voordat een vreemdeling kan werken, wordt volgens verweerder ingegeven door de tijdelijke aard van de vergunning. Verweerder gaat – zoals ter zitting gesteld – ervan uit dat de vreemdeling na verloop van tijd en bij veranderde omstandigheden (in het land van herkomst) Nederland zal verlaten. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Voorts acht de rechtbank van belang dat uit artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000 volgt dat de vreemdeling die drie jaar over een vergunning “buiten schuld” beschikt in aanmerking kan komen voor een vergunning onder de beperking “voortgezet verblijf”. Bij deze laatste vergunning luidt de arbeidsmarktaantekening “arbeid vrij toegestaan”. Deze vergunning wordt ingevolge artikel 3.51, vierde lid, van het Vb 2000 niet afgewezen indien niet is voldaan aan het middelenvereiste. Er is dan ook geen grond voor de stelling van eiser dat hij nooit over een verblijfsvergunning met de arbeidsmarktaantekening “arbeid vrij toegestaan” zal kunnen beschikken. Eiser kan na drie jaar in het bezit van een dergelijke verblijfsvergunning komen, zonder dat hij werkt. De beperking om te werken is dan ook tijdelijk van aard. Bovendien is het voor eiser voor die tijd niet helemaal onmogelijk om te werken, eiser kan immers een TWV aanvragen. De vraag of aan eiser een TWV kan worden verleend, is een vraag die in de onderhavige procedure niet kan worden beantwoord. In lijn met de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2009, zaaknummer 200808131/1/V2, hoort hetgeen eiser dienaangaande heeft aangevoerd thuis in een procedure met betrekking tot de aanvraag van een TWV. Eiser heeft een dergelijke aanvraag niet ingediend.
17. Uit het voorgaande volgt dat het eiser op dit moment niet helemaal onmogelijk wordt gemaakt om te werken en dat er na drie jaar de mogelijkheid bestaat om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning waarbij geen beperkingen meer gelden om te werken.
Gelet hierop heeft het TWV-stelsel geen zodanige invloed op de uitoefening van het privé-leven van eiser dat de uit dit stelsel voortvloeiende beperking op de mogelijkheid om te werken onder artikel 8 van het EVRM valt. De beroepsgrond faalt.
18. Ten aanzien van de door eiser aangevoerde plicht voor verweerder om overeenkomstig de voorgenomen wetswijziging te handelen, overweegt de rechtbank als volgt. Op
27 juni 2008 (kenmerk 5547979/08/DVB) is door de Directie Vreemdelingenbeleid van verweerder een Blauwdruk modern migratiebeleid uitgebracht. Hierin is vermeld dat de nieuwe arbeidsmarktaantekening bij de beperking “vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten” wordt: “Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist”.
De rechtbank overweegt dat hiervoor de geldende regelgeving van de Wav dan wel het Besluit uitvoering Wav gewijzigd dient te worden. Niet is gebleken dat de wetgeving reeds hierop is aangepast. Nu de in de Wav en Besluit uitvoering Wav opgenomen uitzonderingen limitatief zijn, kon verweerder niet op de wetswijziging anticiperen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de voorgenomen wetswijziging recentelijk in de Tweede Kamer is behandeld, dan wel in de nabije toekomst behandeld zal gaan worden. De positie van de wetswijziging is daardoor onzeker.
19. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
20. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Pier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2010.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.: HL
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.