ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3824

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
312527 / HA RK 08-582
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit op basis van ius soli en domiciliebeginsel

In deze zaak heeft verzoeker op 3 juni 2008 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij verzoekt vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Subsidiair vraagt hij de Staat te bevelen hem in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van zijn optierecht om het Nederlanderschap te verkrijgen. De Staat heeft in brieven van 22 september 2009 en 9 juni 2010 aangegeven dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat hij het Nederlanderschap bezit. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juli 2010 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. dr. G.P. Dayala, terwijl de Staat werd vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Hakkaart.

Verzoeker, geboren in 1978 in Amsterdam, stelt dat hij op basis van het ius soli en het domiciliebeginsel recht heeft op de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft echter niet aangetoond dat zijn ouders ten tijde van zijn geboorte in het bezit waren van de Nederlandse nationaliteit. De Staat heeft vastgesteld dat verzoeker is geboren als zoon van een Marokkaanse vader en dat hij bij zijn geboorte de Marokkaanse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank oordeelt dat het rechtsbeginsel dat de nationaliteit bepaalt door de plaats van geboorte, geen toepassing vindt in het Nederlandse nationaliteitsrecht. Verzoeker heeft ook aangevoerd dat een aantal stukken hem niet identificeert vanwege een afwijkende schrijfwijze van zijn voornaam, maar de rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende is om te concluderen dat de stukken geen betrekking hebben op verzoeker.

De rechtbank concludeert dat het primaire verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit moet worden afgewezen, evenals het subsidiaire verzoek om gebruik te maken van het optierecht. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet de bevoegdheid biedt om de Staat te bevelen verzoeker in de gelegenheid te stellen om te opteren voor de Nederlandse nationaliteit. De beschikking is gegeven op 12 augustus 2010 door de rechters B.C. Punt, D.H. baron von Maltzahn en W.G. de Boer.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 312527 / HA RK 08-582
Beschikking van 12 augustus 2010
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. dr. G.P. Dayala,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
vertegenwoordigd door: mr. L.C.M. Hakkaart.
1. Het procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 3 juni 2008 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Subsidiair verzoekt hij de Staat te bevelen hem in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van zijn optierecht om het Nederlanderschap te verkrijgen.
1.2 De Staat heeft zich bij brieven van 22 september 2009 en 9 juni 2010 op het standpunt gesteld dat onvoldoende is aangetoond dan wel gebleken dat verzoeker het Nederlanderschap bezit. De officier van justitie heeft schriftelijk bericht dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank en dat er bij hem geen behoefte bestaat aan het bijwonen van de zitting.
1.3 De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op donderdag 22 juli 2010. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mr. dr. G.P. Dayala. Namens de Staat is mr. L.C.M. Hakkaart verschenen.
2. Het verzoek en het verweer
2.1 Verzoeker voert aan dat hij op [geboortedatum] 1978 in Amsterdam is geboren. Op zeer jeugdige leeftijd is hij voor een korte periode in Marokko geweest, maar vanaf 1992 woont hij onafgebroken in Nederland. Hij meent op grond van het ius soli en het domiciliebeginsel de Nederlandse nationaliteit te bezitten. Voorts voert hij aan dat alle stukken waarin sprake is van de voornaam [voornaam] geen betrekking hebben op hem, omdat zijn voornaam geschreven dient te worden als [voornaam]. Subsidiair voert verzoeker aan staatloos te zijn en daarom in aanmerking te komen voor verlening van de Nederlandse nationaliteit. Hij meent in de gelegenheid te moeten worden gesteld voor de Nederlandse nationaliteit te opteren.
2.2 De Staat voert aan dat verzoeker bij zijn geboorte niet door afstamming het Nederlanderschap heeft verkregen, aangezien zijn vader ten tijde van zijn geboorte niet in het bezit was van het Nederlanderschap. Voorts is volgens de Staat gesteld noch gebleken dat verzoeker anderszins het Nederlanderschap heeft verkregen. De Staat gaat er, gelet op de geboorteakte van verzoeker, vanuit dat verzoeker is geboren als zoon van een Marokkaanse vader, zodat verzoeker in het bezit is van de Marokkaanse nationaliteit. Met betrekking tot het subsidiaire verzoek merkt de Staat op dat een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet strekt tot verlening van het Nederlanderschap, maar tot vaststelling daarvan.
3. De beoordeling
3.1 Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1978 te [woonplaats] als zoon van de echtgenoten [M.A.] en [B.A.]. Verzoeker heeft niet gesteld dat zijn ouders ten tijde van zijn geboorte in het bezit waren van de Nederlandse nationaliteit. Onderzoek door de Staat heeft onder meer opgeleverd dat de personalia van beide ouders niet voorkomen in het Nationaliteitenregister van het ministerie van justitie Aannemelijk is dat verzoeker, als zoon van een Marokkaanse vader, bij zijn geboorte door afstamming in het bezit is gekomen van de Marokkaanse nationaliteit. Bovendien hebben de Marokkaanse autoriteiten op 24 mei 1995 een Marokkaans paspoort aan verzoeker afgegeven en is hem op 9 januari 2002 een laissez-passer verstrekt door het consulaat-generaal van Marokko te [woonplaats]. Verzoeker is derhalve niet staatloos.
3.2 Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd zich niet op het afstammingsbeginsel te beroepen, maar op het jus soli beginsel. Het rechtsbeginsel dat de nationaliteit wordt bepaald door de plaats waar hij of zij is geboren vindt geen toepassing in het Nederlandse nationaliteitsrecht. Het verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit op deze grond is derhalve niet toewijsbaar. Andere, wel relevante gronden daarvoor zijn niet aangevoerd noch gebleken.
3.3 Verzoeker heeft aangevoerd dat een groot aantal overgelegde stukken hem niet identificeert, omdat in die stukken sprake is van een andere schrijfwijze van zijn voornaam ([voornaam] in plaats van [voornaam]). De rechtbank gaat hierin niet mee. Het enkele feit dat de voornaam op slechts één letter afwijkt van de voornaam van verzoeker is in dit geval onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de betreffende stukken geen betrekking hebben op verzoeker. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat de overige gegevens in deze stukken, zoals geboortedatum en geboorteplaats, wel juist zijn. Voorts komt het de rechtbank zeer onwaarschijnlijk voor dat de verzoeken tot het verlenen van het Nederlanderschap van 16 september 1994 en 3 juni 1995 niet door of namens verzoeker zijn geschreven. Ter zitting heeft verzoeker immers verklaard dat de feitelijke inhoud van die verzoeken voor zover betrekking hebbend op geboortedatum, geboorteplaats en zelfs het adres van geboorte - [adres] eerste verdieping te [woonplaats] - volledig juist is. Ook in die brieven wordt de voornaam [voornaam] naast de achternaam [A.] gebruikt.
3.4 De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, overgelegd door verzoekers advocaat bij brief van 9 juli 2010. Uit die stukken blijkt dat verzoeker al zeer lang in Nederland verblijft en tracht een verblijfstatus te verkrijgen. Een langdurig verblijf geeft echter op zich onder de RWN nog geen aanspraak op de Nederlandse nationaliteit.
3.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het primaire verzoek moet worden afgewezen.
3.6 Ook het subsidiaire verzoek zal worden afgewezen. Niet alleen geeft de RWN de rechtbank niet de bevoegdheid de Staat te bevelen verzoeker in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van een optierecht voor de Nederlandse nationaliteit, verzoeker geeft ook niet aan op grond van welk artikel hij de bevoegdheid zou hebben om te mogen opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank kent de RWN die mogelijkheid ook niet voor een geval als dat van verzoeker.
BESLISSING:
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.C. Punt, D.H. baron von Maltzahn en W.G. de Boer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.