ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3754

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-3237 WRO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening bouwvergunning voor woonzorggebouw in Boskoop

In deze zaak gaat het om de verlening van een bouwvergunning voor het oprichten van een woonzorggebouw met 43 appartementen aan de Boezemlaan te Boskoop. De vergunninghoudster, Stichting Trifolium Woondiensten, diende op 19 mei 2008 een aanvraag in voor de bouwvergunning. De gemeente Boskoop verleende op 17 maart 2009 de vergunning, waarop eisers, waaronder bewoners en de Stichting Landelijk Boskoop, in beroep gingen. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat niet alle eisers zienswijzen hebben ingediend over het ontwerp van het besluit. De overige eisers zijn ontvankelijk, maar hun beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de vrijstelling op goede gronden is verleend. De rechtbank oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldoende is en dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghoudster. De rechtbank concludeert dat de bouwvergunning terecht is verleend en dat de beroepsgronden van de eisers falen. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 juli 2010.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/3237 WRO
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], [B], [C], [D], [E], [F], [G] en [H] en de Stichting Landelijk Boskoop, wonende respectievelijk gevestigd te [plaats], eisers,
gemachtigde mr. A.M.C. Marius-van Eeghen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boskoop, verweerder,
gemachtigde prof. mr. T. Barkhuysen.
Derde partij: Stichting Trifolium Woondiensten Boskoop, gevestigd te Boskoop, vergunninghoudster, gemachtigde mr. N.C. van Eck.
I PROCESVERLOOP
Vergunninghoudster heeft op 19 mei 2008 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een woonzorggebouw met 43 appartementen en bijbehorende openbare ruimte aan de Boezemlaan te Boskoop (hierna: het bouwplan).
Verweerder heeft besloten het besluit voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
Het ontwerp van het te nemen besluit heeft, tezamen met de aanvraag en de bijbehorende bescheiden, vanaf 4 december 2008 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen.
Eisers [A], [B], [C], [D], [F], [H] en de Stichting Landelijk Boskoop hebben over het ontwerp zienswijzen naar voren gebracht.
Bij besluit van 17 maart 2009, verzonden op 19 maart 2009, heeft verweerder, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de gevraagde bouwvergunning verleend.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 6 mei 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Bij brief van 14 augustus 2009, ingekomen onder registratienummer AWB 09/5756 WRO, hebben eisers de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 17 september 2009 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen met dien verstande dat het besluit van 17 maart 2009 is geschorst tot zes weken na de uitspraak op het onderhavige beroep.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De derde partij heeft bij brief van 15 januari 2010 haar zienswijze op het beroep gegeven.
Eisers hebben bij brief van 18 januari 2010 enige stukken overgelegd.
Verweerder heeft bij brief van 27 januari 2010 enige stukken overgelegd.
Het beroep is op 29 januari 2010 ter zitting behandeld.
Eisers [A], [B] en [F] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te Den Haag. Tevens is verschenen ir. J.F.C. Kupers, als geluidsdeskundige verbonden aan Kupers & Niggebrugge B.V..
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Hartog-Dahmeijer en A. Rotteveel, bijgestaan door prof. mr. T. Barkhuysen, advocaat te Amsterdam. Tevens zijn verschenen G.J.B. Lators, ir. R.F.C. Groothuis en ing. G.W. Henzen, allen verbonden aan Grontmij Nederland B.V., als algemeen directeur respectievelijk geluidsdeskundige en verkeersdeskundige.
Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.A.G. van den Reijken, directeur, en O. Stienstra, projectleider, bijgestaan door mr. N.C. van Eck, advocaat te Alphen aan den Rijn. Tevens is verschenen F. Spaans, architect.
II OVERWEGINGEN
Ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat eisers [E] en [G], gelet op artikel 6:13 van de Awb, niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerp van het besluit van 17 maart 2009.
De overige eisers zijn ontvankelijk in hun beroep. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat het bestreden besluit, bekend gemaakt bij brief van 18 maart 2009, op 19 maart 2009 is verzonden. De beroepstermijn eindigde derhalve met toepassing van de Algemene termijnenwet op 1 mei 2009. Eisers hebben op 6 mei 2009 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers hebben daarmee de beroepstermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb overschreden. Het beroep is dus niet tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
Gebleken is evenwel dat verweerder bij zijn brief van 18 maart 2009, waarin hij aan eiser [F] bericht dat op 17 maart 2009 een vrijstelling en een bouwvergunning zijn verleend en deze gedurende de beroepstermijn van vrijdag 27 maart 2009 tot en met donderdag 7 mei 2009 kunnen worden ingezien, onjuiste informatie heeft verstrekt over de (wettelijke) beroepstermijn. Hierdoor zijn eisers onjuist geïnformeerd. Het bestreden besluit zélf is eisers, naar de rechtbank aanneemt op grond van artikel 3:44, tweede lid, van de Awb, niet toegezonden, zodat zij niet aan de hand van de bekendmaking van het besluit aan vergunninghoudster hebben kunnen begrijpen dat die termijn niet eerst op 27 maart 2009, maar een week eerder aanving.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) van 5 augustus 2008, LJN: BJ4631, en is van oordeel dat, nu gebleken is dat eisers hun beroepschrift binnen de door verweerder vermelde beroepstermijn hebben ingediend, de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat eisers [A], [B], [C], [D], [F], [H] in de directe omgeving van het bouwplan wonen en derhalve als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn aan te merken.
Eiseres Stichting Landelijk Boskoop (hierna: de stichting) heeft ten doel het behoud van het landelijk karakter van Boskoop in het Groene Hart. Zij tracht dit doel blijkens haar statuten onder meer te bereiken door het bevorderen van laagbouw in de gemeente Boskoop en haar directe omgeving. Ter zitting is gebleken dat het bouwplan de aanleiding was voor de oprichting van de stichting. De feitelijke werkzaamheden van de stichting bestaan uit het regelmatig voeren van overleg met de gemeente Boskoop over de ontwikkelingen van het bouwplan en verstedelijking in het algemeen.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van 11 november 2009, LJN: BK2911, en is van oordeel dat de stichting als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb is aan te merken.
Bestreden besluit en beroepsgronden
Het bouwplan voorziet in het oprichten van een woonzorggebouw met 43 appartementen en bijbehorende openbare ruimte op de zogenoemde Viforlocatie aan de Boezemlaan te Boskoop, kadastraal bekend gemeente Boskoop, sectie G, nummer 4152, gedeeltelijk. De 43 appartementen zijn zorgwoningen (extramuraal wonen) waarvan 11 in de bereikbare huursector, 12 in de vrije huursector en 20 woningen die verkocht worden met Koopgarant om deze woningen voor de doelgroep te behouden. Het complex krijgt een luchtverbinding met het naastgelegen, bestaande zorgcentrum. Het bouwplan voorziet ten slotte in het oprichten van de bij het woonzorgcomplex behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals parkeervoorzieningen, verkeersontsluiting, een corridor tussen het bestaande zorgcentrum en het nieuwe woonzorgcomplex, straatmeubilair en afvalverzamelpunten.
Het beroep komt er in de kern op neer dat eisers zich niet kunnen verenigen met bebouwing van het Viforpark, een van de weinige parken van Boskoop. De massaliteit van het bouwplan heeft tot gevolg dat de leef- en woonomgeving er in belangrijke mate op achteruit gaat.
Wettelijk kader en vrijstelling
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateren van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden.
Ingevolge het bepaalde onder b dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening.
Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het bepaalde onder d dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Dorpskern". Het betrokken perceel heeft de bestemmingen "Groenvoorziening" en "Water".
Vast staat en niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het bouwplan is in strijd met zowel de gebruiks- als de bebouwingsvoorschriften.
Gelet hierop heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening bij besluit van 9 oktober 2007 (kenmerk PZH-2007-456952) categorieën van gevallen aangewezen en op de in de Provinciewet voorgeschreven wijze gepubliceerd in het provinciaal blad van Zuid-Holland nummer 96 van 24 oktober 2007.
De categorieën van gevallen zijn opgesteld op basis van het huidige provinciale ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de streekplannen en de nota Regels voor Ruimte.
Volgens die aanwijzing kan het college van burgemeester en wethouders in een aantal limitatief opgesomde situaties vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen. Wat betreft ontwikkelingen die passen in een (voor)ontwerp ruimtelijk plan dat de instemming van de provincie en de Inspecteur voor de Ruimtelijke Ordening heeft, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen in situaties waarin sprake is van, voor zover van belang, ruimtelijke ontwikkelingen (bouwen, uitvoeren van werken en werkzaamheden, gebruiken et cetera) die in overeenstemming zijn met die onderdelen van een bestemmingsplan, waarover de provincie (de directeur van de directie Ruimte en Mobiliteit namens alle betrokken directies van de provincie) en de Inspecteur voor de Ruimtelijke Ordening in het kader van het artikel 10 Bro-overleg een positieve reactie hebben gegeven.
GS hebben bij besluit van 4 juni 2008 op grond van het voorontwerp bestemmingsplan
"Boskoop Dorp" een zogenoemde specifieke verklaring van geen bezwaar verleend. Alle ontwikkelingen die destijds waren opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan "Boskoop Dorp" behoeven daarom geen afzonderlijke toestemming meer te krijgen van GS. Omdat het bouwplan destijds nog was opgenomen in dat voorontwerp bestemmingsplan, hebben GS daarmee toestemming gegeven voor het bouwplan. Dat het bouwplan de instemming van de Inspecteur voor de Ruimtelijke Ordening heeft, blijkt uit zijn brief van 10 juni 2008.
Het ontwerpbestemmingsplan "Boskoop Dorp" heeft vanaf 1 juli 2008 ter visie gelegen. Het bestemmingsplan, dat door de raad van Boskoop op 26 februari 2009 is vastgesteld, is hier niet van belang, omdat het gebied van het bouwplan daar niet langer deel van uit maakt. Eisers stellen dat het niet acceptabel is dat het planologisch regime van de onderhavige locatie thans wordt geregeld door middel van een vrijstellingsprocedure in plaats van een wijziging van het bestemmingsplan.
De rechtbank is van oordeel dat, nog afgezien van het feit dat geen rechtsregel zich verzet tegen de door verweerder gevolgde werkwijze, eisers daardoor niet in hun belangen worden geschaad. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat een discrepantie dreigt te ontstaan tussen het bouwplan en bestemmingsplan "Boskoop Dorp". Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het betoog van eisers dat het bouwplan op wezenlijke onderdelen afwijkt van de uitgangspunten van het bestemmingsplan, niet juist is. Eisers hebben daarbij hun betoog niet geconcretiseerd.
Volgens eisers kleven formele gebreken aan het vrijstellingsbesluit. Zij hebben aangevoerd dat zich op zeer dichte afstand van de locatie, waarop het bouwplan wordt gerealiseerd, een station bevindt, te weten op circa 350 meter. Eisers stellen dat verweerder niet bevoegd was om de vrijstelling te verlenen, omdat de afstand tussen het bouwplan en het station minder dan 800 meter is.
Deze beroepsgrond faalt. De vrijstelling is immers verleend op grond van de categorie van gevallen A, en niet op grond van de algemene lijst die behoort bij de categorie van gevallen B. De uitzonderingen, geformuleerd in het besluit van GS van 9 oktober 2007, waarin is bepaald in welke gevallen geen gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO, alsmede de in dat besluit geformuleerde randvoorwaarden waaraan moet zijn voldaan alvorens van die bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, zijn daarom niet van toepassing.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met het afgeven van de specifieke verklaring geen bezwaar de specifiek provinciale betrokkenheid is gegarandeerd. Bovendien geldt genoemde uitzondering niet, nu de categorie van gevallen A aan de orde is, zoals ook blijkt uit de brief van de provincie Zuid Holland van 9 september 2009.
Ook wordt het betoog van eisers verworpen dat er een gebrek kleeft aan het bestreden besluit omdat het voor de realisering van het bouwplan genomen voorbereidingsbesluit ten tijde van het bestreden besluit inmiddels was geëxpireerd. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat een voorbereidingsbesluit niet van betekenis is voor een met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, verleende vrijstelling.
Gelet op het vorenstaande kon verweerder voor dit geval zijn bevoegdheid ontlenen aan het besluit van 9 oktober 2007.
Ruimtelijke onderbouwing
Uit de door Grontmij Nederland B.V. (hierna: Grontmij) opgestelde ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan van november 2008 blijkt het volgende.
Vergunninghoudster is een verhuurorganisatie met als primaire taak te zorgen voor passende huisvesting van kwetsbare groepen in de Boskoopse samenleving. Het bouwplan wordt door vergunninghoudster in samenwerking met de gemeente Boskoop en Zorgpartners gerealiseerd.
Het plangebied wordt begrensd door de Boezemlaan, de Zijde en de spoorlijn. De bestaande bebouwing op de locatie bestaat uit een zorgcentrum (Zorgcentrum Boskoop), aanleunwoningen en een aantal particuliere woningen. De aanleunwoningen zijn onderdeel van het Parkzichtcomplex en zijn 2 à 3 bouwlagen met een kap. Het bouwplan is gelegen aan de Zijde. Achter de bebouwing aan de Zijde, aan de kant van het spoor, ligt het Zorgcentrum Boskoop van vier bouwlagen hoog. De locatie bestaat uit twee verschillende plandelen. De plandelen worden gefaseerd maar wel in samenhang met elkaar ontwikkeld. Het onderhavige bouwplan betreft het eerste plandeel.
De hoogte van het bouwplan sluit aan op het naastgelegen, bestaande zorgcomplex, en loopt naar het zuiden toe af. Om de zorgwoningen komt een waterpartij die zowel voor de waterberging van het gebied van belang is, als voor een aangename aanblik zorg draagt.
De ten zuiden van de Zijde gelegen 2-delige Viforparkkavel vormt tezamen met de noordelijk van de Zijde gelegen Parklaankavel een belangrijke ruimtelijke begrenzing en markering van de zogenaamde centrumzone. In functioneel opzicht is daar via het Structuurplan Boskoop de woon-zorgzonering aan gekoppeld waar het huidige zorgcentrum Boskoop al deel van uit maakt. Om deze stedenbouwkundige betekenis ruimtelijk te kunnen duiden zijn er in beide plandelen enkele zogenaamde 'hoogteaccenten' van 5-6 lagen opgenomen. De overige bebouwingshoogte is afgestemd op de in Boskoop gangbare 2 tot 4 lagen zonder kap.
De rechtbank is van oordeel dat de inbreuk van het bouwplan op het geldende bestemmingsplan zeer groot is, nu op een terrein waar bebouwing niet of nauwelijks is toegestaan, een woongebouw met een maximale hoogte van 6 bouwlagen wordt opgericht.
In de ruimtelijke onderbouwing wordt uiteengezet dat het bouwplan is getoetst aan het Streekplan Zuid-Holland Oost en aan het Structuurplan 2015 (hierna: het Structuurplan) en de Woonvisie van de gemeente Boskoop.
Met het bouwplan, dat daarin past, wordt uitvoering gegeven aan het Pact van Savelberg en het convenant dat vergunninghoudster en de gemeente Boskoop hebben gesloten over prestatieafspraken.
Op pagina 25 van het Structuurplan wordt het Viforpark aangeduid als herontwikkelingslocatie, bestemd voor beschut/begeleid wonen. Op pagina 48 van het Structuurplan staat: "Het zorgcomplex aan de Boezemlaan zal worden uitgebreid door de bouw van aanleunwoningen op de locatie Viforpark. Daarmee wordt het functioneren van het zorgcentrum versterkt en de huisvestingsmogelijkheden voor ouderen met een zorgbehoefte uitgebreid."
De rechtbank stelt vast dat, anders dan eisers betogen, het Structuurplan het bouwplan juist mogelijk maakt. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat het Structuurplan een maximale hoogte van vier bouwlagen voorschrijft, nu die beperking slechts is genoemd bij de op pagina 47 van het Structuurplan genoemde inbreidingslocatie tussen de Parklaan en de Zinkeling. Het Viforpark is herontwikkelingslocatie, waarvoor niet de eis geldt dat in maximaal vier bouwlagen moet worden gebouwd. Het terugbrengen van het aantal bouwlagen van zes naar vier zou overigens een uitbreiding van het bebouwde oppervlak tot gevolg zou hebben.
Eisers stellen dat het bouwplan niet op de huidige locatie zou moeten worden gerealiseerd, maar elders. Concreet noemen zij Waterrijk-west als alternatieve locatie.
Volgens vaste jurisprudentie van de ABRS, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2008, LJN: BG5314, dient verweerder te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het bouwplan, waarvoor vrijstelling is gevraagd. Indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de locatiekeuze met name is ingegeven door het reeds aanwezige zorgcomplex. Daarnaast bepaalt het Structuurplan Boskoop 2015 onder verwijzing naar het Pact van Savelberg dat de Viforlocatie is aangewezen voor de realisering van zorgappartementen. Deze keuze hangt samen met het feit dat ervoor gekozen is om de verschillende zorgvoorzieningen binnen de gemeente Boskoop te concentreren.
De rechtbank is, mede gelet op de door verweerder genoemde argumenten, van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat op voorhand duidelijk was dat door verwezenlijking van een van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het bouwplan aldus niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.
Het vorenstaande brengt mee dat de beroepsgronden die gericht zijn tegen de ruimtelijke onderbouwing, de locatiekeuze en het nut en de noodzaak van het bouwplan falen.
Welstand
Eisers stellen dat de Welstandscommissie in haar advies van 8 juli 2008 niet is ingegaan op het bouwvolume, de bouwhoogte en de passendheid van het bouwplan qua bouwvergunning bij de bestaande omgeving. Eisers hebben een contra-expertise overgelegd van Van Leeuwen architectuur B.V. te Moordrecht, opgesteld door architect Ir. J. van Leeuwen op 1 september 2009.
Verweerder heeft erop gewezen dat de Welstandscommissie bij schrijven van 19 november 2009 heeft gereageerd op het door eisers overgelegde tegenadvies. De Welstandscommissie houdt vast aan haar eerdere (positieve) advies van 8 juli 2008 en vindt de argumenten die in de contra-expertise worden aangevoerd niet overtuigend. Niet duidelijk is volgens de commissie aan welke beleidscriteria uit het van toepassing zijnde, op 20 december 2007 door de raad van de gemeente Boskoop vastgestelde en bij besluit van de raad van de gemeente Boskoop van 10 juli 2008 gewijzigde, beleid door de experts van eisers is getoetst. De in de contra-expertise genoemde strijdigheden hebben geen betrekking op genoemd beleid en treffen daarom geen doel. Andere in de contra-expertise genoemde punten maken geen deel uit van de welstandstoets.
De rechtbank volgt eisers niet in hun, overigens ongemotiveerde, stelling dat het welstandsbeleid onverbindend is omdat het ziet op aspecten die in een bestemmingsplan thuishoren. Niet is gebleken dat de Welstandsnota in strijd is met artikel 12a van de Wow.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRS van 1 juli 2009, LJN: BJ1088, en overweegt als volgt. Verweerder mag, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
Eisers hebben een advies overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Zij hebben gemotiveerd aangevoerd dat het positieve welstandsadvies, waarop verweerder zijn besluit heeft gebaseerd, in strijd zijn met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Verweerder heeft niettemin het advies van zijn Welstandscommissie van 8 juli 2008 aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Het door eisers overgelegde tegenadvies is met het nadere advies van de Welstandscommissie van 19 november 2009 voldoende gemotiveerd bestreden. Het bestreden besluit is niet in strijd met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wow.
Parkeren en verkeer
Eisers betogen verder dat de exacte aard van het gebruik van de appartementen niet duidelijk is, terwijl die wel duidelijk zou moeten zijn, mede in verband met de gevolgen daarvan voor parkeren.
Deze beroepsgrond faalt. Daartoe is het volgende redengevend.
In de aanvraag om bouwvergunning is onder rubriek 4a aangegeven dat het bouwplan voorziet in het geheel oprichten van een appartementengebouw. Het gaat om 43 appartementen. Uit rubriek 5f blijkt voorts dat de woningen/wooneenheden zijn bestemd voor zelfredzame personen. Eisers stellen dat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Omdat niet is gewaarborgd dat de appartementen altijd door hulpbehoevenden zullen worden bewoond, is van een veel te lage parkeernorm uitgegaan. Uitgegaan moet worden van 2,2 parkeerplaatsen per woning, in totaal derhalve 95 parkeerplaatsen. Het tekort kan alleen worden opgelost door het realiseren van een parkeergarage, omdat er in de omgeving geen ruimte meer is.
Verweerder stelt onder verwijzing naar een rapport van Grontmij Nederland B.V. van 12 januari 2010 dat, anders dan in de door eisers overgelegde contra-expertise van Ligtermoet en Partners B.V. wordt geconcludeerd, wél wordt voldaan aan de parkeernorm. Slechts in het - volgens verweerder uitsluitend theoretische - geval dat meer dan de helft van de koopappartementen niet meer als zorgwoning in gebruik zou zijn, bestaat een tekort van 12 parkeerplaatsen.
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.30 van de bouwverordening (parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen). Vast staat eveneens dat verweerder, om bouwvergunning te kunnen verlenen, geen ontheffing heeft verleend als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening.
Uit de uitspraak van de ABRS van 7 september 2005, LJN: AU2168, blijkt dat indien het belang bij aanwezigheid van voldoende parkeerruimte uitdrukkelijk en op genoegzame wijze is meegewogen bij het verlenen van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, daarmee dat belang voldoende regeling heeft gevonden. Onder die omstandigheid brengt een redelijke toepassing van artikel 9 van de Wow, gelet op de aard van de in artikel 19, eerste lid, van de WRO geregelde zelfstandige projectprocedure, met zich dat het bepaalde in artikel 2.5.30 van de bouwverordening moet wijken voor hetgeen met de vrijstelling mogelijk wordt gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het belang bij de aanwezigheid van voldoende parkeerruimte voldoende regeling heeft gevonden nu blijkt dat dit belang uitdrukkelijk en op genoegzame wijze is meegewogen bij het verlenen van de vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO.
De rechtbank is voorts van oordeel dat met 65 parkeerplaatsen in voldoende mate is voorzien in de uit het bouwplan voortvloeiende parkeerbehoefte. Uit de ruimtelijke onderbouwing, in samenhang bezien met het rapport van Grontmij van 12 januari 2010 en de ter zitting daarop gegeven toelichting, blijkt dat verweerder drie scenario's heeft doorgerekend aan de hand van de CROW-normen.
Vanwege de zelfstandige bewoning met zorgfunctie, is bij de categorie zorgwoningen rekening gehouden met extra bezoekers (aandeel 0,6 parkeerplaatsen per woning in plaats van 0,3 parkeerplaatsen per woning). Op basis van genoemde uitgangspunten bedraagt de parkeerbehoefte, als alle 43 appartementen in gebruik zijn als zorgwoning, 26 tot 39 parkeerplaatsen. Als alleen de 23 huurwoningen in gebruik zijn als zorgwoning, bedraagt de parkeerbehoefte 54 tot 65 parkeerplaatsen. Als alleen de 11 goedkope huurwoningen als zorgwoning in gebruik zijn, bedraagt de parkeerbehoefte 69 tot 77 woningen.
Dit laatste scenario, waarbij er een tekort ontstaat aan parkeerplaatsen, doet zich alleen voor als toewijzing van de vrije koopappartementen en vrije huurappartementen niet meer wordt beperkt tot bewoners met een zorgindicatie. Verweerder, die de zorgwoningen toewijst, acht dit scenario niet realistisch, in welk verband hij erop heeft gewezen dat Trifolium, de woningcorporatie, de woningen verkoopt met de zogeheten Koopgarant teneinde de woningen ook in de toekomst voor de doelgroep - bestaande uit 65-plussers, woonachtig in Boskoop en in het bezit van een medische indicatie van een specialist - te behouden. Aan de Koopgarant zit bovendien een terugkoopplicht van Trifolium vast. Om die reden is bij het bepalen van de parkeernorm uitgegaan van het meer realistische tweede scenario. Eisers hebben weliswaar betoogd dat het derde scenario het meest waarschijnlijk is, maar dit betoog is gestoeld op veronderstellingen, die niet goed te rijmen zijn met de beoogde doelgroep enerzijds en de Koopgarantregeling anderzijds. Verweerder heeft dan ook terecht mogen uitgaan van de scenario's 1 en 2. Het bouwplan voorziet in het daarbij behorende maximale aantal parkeerplaatsen, ofschoon in verband met de zich in de nabijheid van het bouwplan bevindende bushalte van een lagere parkeerbehoefte zou kunnen worden uitgegaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uit het bouwplan voortvloeiende parkeerbehoefte aldus juist heeft berekend.
Eisers hebben hun stelling dat de verkeerssituatie als gevolg van het bouwplan verslechtert doordat het aantal verkeersproblemen zal toenemen, niet aannemelijk gemaakt. Dat de verkeersveiligheid als gevolg van het bouwplan verslechtert, is evenmin aannemelijk, mede gelet op het ter plaatse van de Boezemlaan geldende 30 km/uur regime.
Geluid en luchtkwaliteit
Eisers stellen dat het bouwplan een overschrijding van de normen voor geluid en luchtkwaliteit en meer overlast te weeg brengt. Eisers vragen zich af of de onderzoeken deugdelijk zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat, in weerwil van de door eisers overgelegde contra-expertise van Kuper en Niggebrugge, wél wordt voldaan aan de geldende voorkeursgrenswaarden voor weg- en railverkeerslawaai ingevolge de Wet geluidhinder. Langs alle wegen bevinden zich geluidszones, behalve langs woonerven, 30 km/u-wegen, en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidniveaukaart vaststaat dat de geluidbelasting aan de gevels van aanliggende woningen op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt. De Boezemlaan is aangewezen als 30 km/u-weg. Dit betekent dat er geen geluidszone geldt als bedoeld in de Wet geluidhinder en dat ter plaatse de voorschriften uit de Wet geluidhinder niet van toepassing zijn. Eisers hebben de uitgangpunten van het rapport van Grontmij van 14 januari 2010 niet betwist. Uit het rapport blijkt dat de door verweerder gehanteerde prognose wat betreft verkeersintensiteit juist is. Het verschil tussen de door verweerder gehanteerde cijfers en de door eisers gehanteerde cijfers bedraagt 32 motorvoertuigen.
Een dergelijk klein verschil leidt niet tot significant andere uitkomsten (een verschil van 1/100e dB(A)). Ten slotte hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de vervanging van de Sprinter door de lightrailtram per december 2012 op de Rijn-Gouwelijn geen doorgang zal vinden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen verweerder dienaangaande in de ruimtelijke onderbouwing heeft overwogen en in het rapport van Grontmij van 14 januari 2010 daarover is gesteld, niet kan worden staande gehouden dat verweerder ten onrechte is voorbij gegaan aan of onvoldoende inzicht heeft verschaft in de gevolgen van het bouwplan voor de geluidsbelasting op de geplande zorgwoningen ter plaatse. De rechtbank is van oordeel dat verweerder wat betreft geluid mocht afgaan op genoemde documenten. Eisers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai ingevolge de Wet geluidhinder.
Overigens heeft de rechtbank bij dit oordeel het bij brief van 27 januari 2010 door verweerder overgelegde rapport van 25 januari 2010 van Grontmij buiten beschouwing gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank zou het, gezien het moment waarop verweerder bedoeld rapport heeft overgelegd, in strijd met de goede procesorde zijn deze in de beoordeling te betrekken. Niet alleen is de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb gestelde termijn niet in acht genomen, ook gaat het rapport uit van een andere systematiek dan het rapport van 14 januari 2010. Hoewel verweerder stelt dat het slechts gaat om een nadere bevestiging en onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt, is eisers, door het tijdstip van indienen hiervan de mogelijkheid ontnomen een gedegen reactie te geven.
Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd gesteld dat aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan; het bouwplan draagt niet in betekenende mate bij.
De rechtbank is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van de luchtkwaliteit naar inhoud en wijze van totstandkoming voldoet. Verweerder mocht deze onderbouwing dan ook gebruiken voor zijn standpunt dat het bouwplan in overeenstemming is met titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de grenswaarden worden overschreden of een overschrijding van de grenswaarden dreigt, zodat de beroepsgrond geen reden vormt het bestreden besluit niet in stand te laten.
Overige beroepsgronden
Eisers stellen dat gelijkwaardige groencompensatie niet mogelijk is.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben gesteld geen grond voor het oordeel dat verweerder de gevraagde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het Structuurplan voorziet in de aanleg van een grote recreatieve parkzone aan het Zwarte Pad, in de nabijheid van het Viforpark.
Eisers betogen verder nog dat het bouwplan de zon- en daglichttoetreding tot hun percelen verhindert.
Uit de bezonningsstudie blijkt dat door het realiseren van het bouwplan ter plaatse van de woningen aan de overkant van de Boezemlaan uitsluitend in de winterperiode, in de namiddag sprake is van vermindering van direct zonlicht.
Eisers hebben de conclusies van de bezonningsstudie niet bestreden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte aan de belangen van eisers bij direct zon- en daglicht een geringer gewicht heeft toegekend dan aan de overige belangen.
Omtrent hetgeen eisers hebben gesteld met betrekking tot de financiering van het bouwplan is de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRS van 14 december 2005, LJN: AU7993, van oordeel dat in dit geval geen sprake was van een situatie waarbij op voorhand moest worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan.
Slotsom
Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
Aangezien geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder op goede gronden de gevraagde bouwvergunning verleend.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
De door eisers genoemde proceskosten, waaronder die van de door ingeschakelde deskundigen, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het beroep deels niet- ontvankelijk en deels ongegrond is.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep, voor zover ingesteld namens [E] en [G], niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep, voor zover ingesteld namens [A], [B], [C], [D], [F], [H] en de Stichting Landelijk Boskoop ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Aarts, mr. C.G. Meeder en mr. G. van Zeben-de Vries,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.