ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3660

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/25681
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een asielzoeker en onvoldoende voortvarendheid van de autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 augustus 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een Georgische asielzoeker. De eiser, die in bewaring was gesteld op 20 april 2010, had zijn asielaanvraag afgewezen gekregen op 26 mei 2010. Eiser stelde dat de autoriteiten onvoldoende voortvarendheid hadden betracht bij de voorbereiding van zijn uitzetting naar Georgië. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de minister van Justitie, zich na de afwijzing van de asielaanvraag had moeten wenden tot de Georgische autoriteiten voor het aanvragen van een laissez passer. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar concludeerde dat de verweerder niet voldoende had gehandeld door dit na te laten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring en heropende het onderzoek voor een nadere uitspraak over mogelijke schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.M.J. Bouwman en griffier L.S. Lodder. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 10/25681
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Georgische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. I. Vreeken,
eiser;
en
de minister van Justitie,
vertegenwoordigd door J. Kloosterman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft op 20 juli 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 augustus 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op door de rechtbank gestelde vraag. Bij brief van 4 augustus 2010 heeft verweerder gereageerd. Eiser heeft bij brief van 4 augustus 2010 een reactie aan de rechtbank doen toekomen. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank daarna het onderzoek gesloten.
1. Overwegingen
1.1 Op 20 april 2010 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 10 mei 2010 (Awb 10/14802) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 3 mei 2010 in die zaak.
1.2 Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarendheid betracht bij de (voorbereiding van de) uitzetting. Bij besluit van 26 mei 2010 is eisers asielverzoek afgewezen. In dat besluit is vermeld dat ingeval beroep daartegen wordt ingesteld, de rechtsgevolgen van het besluit niet worden opgeschort. Voorts is daarin vermeld de standaardclausule dat een eerste verzoek om een voorlopige voorziening het vertrek in het algemeen opschort.
Eiser is daarom vanaf het moment dat zijn asielaanvraag is afgewezen presenteerbaar bij de Georgische autoriteiten. Verweerder heeft tot op heden ten onrechte nagelaten, aldus eiser.
1.3 Volgens A4/4.1 van de Vc 2000 dient het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, alsook de presentatie (in persoon) van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst, indien het om een asielzoeker gaat, in beginsel pas te geschieden na een uitspraak van de rechter in beroep, of, wanneer het indienen van een rechtsmiddel geen opschortende werking heeft (hoger beroep), tot het moment waarop de rechter heeft geoordeeld over het eventuele verzoek op een voorlopige voorziening.
Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel en het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument veel tijd in beslag neemt. In dat geval kan de DT&V, ook indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, zich voor het aanvragen van een (vervangend) reisdocument wenden tot de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst.
Eventueel kan ook in andere (bijzondere) gevallen worden overgegaan tot vroegtijdige presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om afgewezen asielzoekers afkomstig uit een land waarvan bekend is dat het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten lange tijd in beslag neemt en sprake is van openbare-ordeaspecten.
1.4 Aan de opgelegde maatregel is ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, verdacht wordt van het plegen van een misdrijf, onvoldoende zelfstandige middelen van bestaan heeft en zich meerder keren heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Nu aan eiser een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd en zijn asielaanvraag is afgewezen, kan verweerder zich - mede gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd - gelet op het in paragraaf A4/4.1 van de Vc 2000 geformuleerde beleid wenden tot de Georgische autoriteiten voor het aanvragen van een laissez passer. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 19 april 2010 (LJN: BM2316).
Verweerder betoogt weliswaar dat de Afdeling in die uitspraak heeft geoordeeld dat verweerder zich tot de autoriteiten kon wenden omdat de vreemdeling ongewenst was verklaard en daarom geen belang meer bij zijn asielprocedure had. Dat leest de rechtbank echter niet in die uitspraak.
Nu het voor verweerder mogelijk was om na afwijzing van de asielaanvraag van eiser in contact te treden met de Georgische autoriteiten, heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld door dit na te laten.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen. Hetgeen verder nog door eiser is aangevoerd behoeft geen bespreking.
Eiser heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank is nog niet in staat te oordelen of er termen voor schadevergoeding aanwezig zijn, zodat het onderzoek zal worden heropend op na te melden wijze.
2. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de vraag of er termen voor schadevergoeding aanwezig zijn;
- verwijst de zaak daartoe naar de zitting van 12 augustus 2010;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, en door hem en L.S. Lodder als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.