ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3579

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-1928 BESLU en AWB 09-2102 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van kapverbod voor Centrumplan Waddinxveen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in de gedingen tussen eisers, [A] cs en [D] cs, en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, over de aanvraag voor een ontheffing van het geldende kapverbod ten behoeve van het Centrumplan Waddinxveen. De aanvraag werd ingediend door Heijmans Wegenbouw B.V. en betreft de kap van bomen in de begroeiing tussen de Dreef, Kanaaldijk en de Stationsstraat. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de vergunning voor de kap van de bomen terecht was verleend. De rechtbank overwoog dat eisers niet voldoende onderbouwd hadden dat de bomen beschermenswaardig waren en dat de belangen van de kap zwaarder wogen dan het behoud van de bomen. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de kapvergunning te verlenen, mede gezien de voorgenomen realisatie van het Centrumplan. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eisers dat de economische crisis de realisatie van het plan in gevaar zou brengen, en dat er geen termijn was gesteld voor herbeplanting. De uitspraak benadrukt het belang van de afweging tussen de belangen van de kap en de bescherming van de natuurwaarden, waarbij de rechtbank de beslissing van verweerder steunde.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/1928 BESLU en AWB 09/2102 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[A] en [B],
beiden wonende te [plaats],
eisers sub 1,
gemachtigde: [C],
en
[D], [E] en [F],
allen wonende te [plaats],
eisers sub 2,
gemachtigde: mr. [G],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Collignon, advocaat te Amsterdam.
Derde partij: de besloten vennootschap Heijmans Wegenbouw B.V.,
gevestigd te Leiderdorp, vergunninghoudster.
I PROCESVERLOOP
Op 13 mei 2008 is door Heijmans Wegenbouw B.V. met toestemming van verweerder een aanvraag om een ontheffing van het geldend kapverbod (kapvergunning) gedaan met betrekking tot de begroeiing tussen de Dreef, Kanaaldijk en de Stationsstraat te Waddinxveen ten behoeve van het Centrumplan Waddinxveen (het Centrumplan).
Bij besluit van 5 augustus 2008, gepubliceerd op 6 augustus 2008, heeft verweerder de gevraagde kapvergunning verleend.
Eisers sub 1, verder te noemen [A] cs, hebben op 9 september 2008 , en eisers sub 2, verder te noemen [D] cs, hebben op 15 september 2008 tegen het besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 februari 2009 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij een aantal voorwaarden aan de kapvergunning toegevoegd, met betrekking tot de opschortende werking van rechtsmiddelen voor het gebruik van de vergunning en het verval van de vergunning bij niet-gebruik.
Tegen dit besluit hebben [A] cs bij brief van 17 maart 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (registratienummer AWB 09/1928 BESLU).
Tegen dit besluit hebben [D] cs bij brief van 24 maart 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (registratienummer AWB 09/1928 BESLU).
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid als derde-belanghebbende aan het geding deel te nemen.
De beroepen zijn op 1 april 2010 ter zitting behandeld, gevoegd met de zaken geregistreerd onder de nummers AWB 08/4738 WRO, AWB 08/8912 WRO, AWB 08/8919 WRO en AWB 09/5347 WRO (met betrekking tot vrijstellingen voor het bouwrijp maken en afwijken van het bestemmingsplan alsmede een bouwvergunning eerste en tweede fase ten behoeve van realisatie van het Centrumplan).
Namens [D] cs is [E] verschenen, bijgestaan door mr. [G].
[A] cs hebben zich laten vertegenwoordigen door [C].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [F], [G] en [H], bijgestaan door mr. Collignon, voornoemd en mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam.
II OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het beroep van [D] cs ( AWB 09/2102 BESLU)
[D] cs hebben in beroep betoogd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4.3.3a, aanhef en a tot en met h, met uitzondering van het gestelde sub c en d, van de Algemene Plaatselijke Verordening (2007) (verder: de APV), en voorts dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de aanwezigheid van natuurwaarden. Daar komt bij dat verweerder ten onrechte in zijn besluitvorming voorbij is gegaan aan de overlast die de kap voor de omwonenden, zoals eisers, met zich brengt.
In het licht van deze belangen had verweerder, naar de mening van [D] cs, geen doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan de beoogde realisering van het Centrumplan. Zij stellen zich in dit verband op het standpunt dat het Centrumplan onvoldoende vaste vorm heeft aangenomen. Immers, de bouwvergunning voor het Centrumplan is nog niet onherroepelijk. Daarbij geldt dat gelet op de economische crisis daadwerkelijke realisering van het plan nagenoeg illusoir is.
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar een rapportage van de gemeentelijke bomenspecialist op het standpunt gesteld dat de betreffende bomen om verschillende redenen niet beschermenswaardig zijn. Daarnaast heeft verweerder in het kader van zijn besluitvorming een inventarisatie door bureau Van Jaarsveld/Scherpenzeel doen opmaken.
Juridisch kader
Artikel 4.3.3a van de Algemene Plaatstelijke Verordening van Waddinxveen 2007 (APV) bepaalt dat de vergunning in elk geval kan worden geweigerd op grond van:
a. de waarde van de houtopstand als onderdeel van de groenstructuur als bedoeld in artikel 4.3.2, onder h;
b. de waarde van de houtopstand als onderdeel van een groter geheel;
c. de natuurwetenschappelijke waarde van de houtopstand;
d. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
e. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
f. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
g. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
h. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
i. de zeldzaamheid van de houtopstand.
Met betrekking tot het standpunt van [D] cs dat de vergunning ten onrechte niet is geweigerd op grond van artikel 4.3.3a, aanhef a tot en met h, met uitzondering van het gestelde sub c en d, van de APV, overweegt de rechtbank als volgt.
Eisers hebben hun stelling dat sprake is van waarden, als bedoeld in het aangehaalde artikel, die bescherming zouden verdienen en mitsdien aan verlening van de onderhavige kapvergunning in de weg zouden staan, op geen enkele wijze onderbouwd. Ten aanzien van de onbestreden stelling dat in dezen sprake is van een onderdeel van de groenstructuur en de houtopstand onderdeel uitmaakt van een groter geheel, is de rechtbank evenmin gebleken van zulke zwaarwegende waarden.
Met betrekking tot de aantasting van de leefbaarheid, welke door eisers eerst ter zitting als beroepsgrond is geformuleerd, overweegt de rechtbank dat bij het inrichtingsplan voor het Centrumplan is voorzien in herplant van houtopstanden. In dat licht bezien mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank het belang bij de kap zwaarder laten wegen dan het behoud van een aantal door eisers geliefde bomen.
Met betrekking tot de stelling dat, los van de weigeringsgronden genoemd in artikel 4.3.3a van de APV, natuurwaarden aan verlening van de vergunning in de weg staan, merkt de rechtbank op dat zijdens eisers geen enkele aanduiding is gegeven waaruit de bedoelde waarden bestaan. Immers, nu het in dezen onbetwist niet om zeldzame bomen gaat, valt niet goed in te zien welke waarden eisers op het oog hebben, als niet daarmede hetzelfde wordt bedoeld als de waarde van 'groen in de buurt'. De rechtbank begrijpt de stelling als een beroep op de waarde voor de leefbaarheid, welk beroep reeds door de rechtbank is verworpen.
Tegenover deze stellingen van eisers staat het onderzoek van verweerder naar de waarden die de bomen vertegenwoordigen, waarvan de wijze van totstandkoming gelet op de beroepsgronden niet in geding is. De rechtbank sluit zich hierbij aan en ziet evenmin reden waarom verweerder zich wat betreft de inhoud dan wel de daarop gebaseerde conclusies zich niet op dit onderzoek had mogen baseren. Nu eisers hun stellingen ter zake van de bomen niet hebben onderbouwd, kan deze grond dan ook niet slagen.
Voorts heeft verweerder het belang bij de kapvergunning in verband met de voorgenomen realisatie van het Centrumplan bij de besluitvorming mee mogen laten wegen. In dat verband overweegt de rechtbank onder verwijzing naar haar uitspraken van heden in de zaken AWB 08/8919 WRO, AWB 09/5347 WRO, AWB 08/8912 WRO en 08/4738 WRO dat niet gezegd kan worden dat onvoldoende zekerheid bestaat dat het plan in de geschetste vorm zal kunnen worden gerealiseerd. Zijdens eisers is op dit punt overigens ook geen ondersteuning aan hun stelling gegeven.
Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat de bezwaren van eisers verweerder in redelijkheid niet noopten tot gebruikmaking zijn bevoegdheid tot weigering van de gewraakte vergunning. De beroepsgronden voeren derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep van [D] cs zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep van [A] cs (AWB 09/1928 BESLU)
[A] cs betwisten net als [D] cs, de noodzaak van de voorgenomen kap, nu volgens hen het Centrumplan, ten behoeve waarvan de kapvergunning is verleend, in verband met de economische crisis op losse schroeven is komen te staan. Verder menen [A] cs dat het bestreden besluit in strijd is met het raadsbesluit van 26 mei 2004 waarin juist is verklaard dat het betreffende terrein niet als uitbreidingslocatie voor het Centrumplan zou worden gebruikt. Ten slotte zijn [A] cs, subsidiair, van mening dat ten onrechte aan de kapvergunning geen termijn is verbonden waarbinnen herbeplanting moet zijn verricht.
Eisers hebben geen beroep gedaan op het bestaan van een van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4.3.3a van de APV. De rechtbank begrijpt het beroep van eisers aldus dat zij een beroep doen op de discretionaire bevoegdheid van verweerder de kapvergunning te weigeren om een andere dan in het artikel genoemde reden.
Eisers beroep is ten principale gebaseerd op de stelling dat onvoldoende zekerheid bestaat dat het plan in de geschetste vorm zal worden gerealiseerd. Verweerder wijst er, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2008, LJN: BG4069, op dat de toetsing van de kapvergunning los staat van een procedure in het kader van de ruimtelijke ordening, zodat zelfs de omstandigheid dat er nog geen bestemmingsplan of vrijstelling van kracht is niet aan verlening van de kapvergunning in de weg staat. Daarnaast acht verweerder de realisering van het Centrumplan afdoende verzekerd, nu de benodigde vrijstellingen en bouwvergunningen voor het Centrumplan zijn verleend en dat het voorbelasten reeds in gang is gezet. Voorts is het bestemmingsplan "Centrumplan", dat op het gebied ziet, op 11 februari 2010 vastgesteld.
De rechtbank geen aanleiding hier anders over te oordelen. Deze grond slaagt dus niet.
Verweerder heeft geen termijn aan de herplantplicht verbonden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder echter ook niet gehouden was tot een dergelijke termijnstelling. Eisers hebben overigens geen doorslaggevend argument aangevoerd waarom deze termijnstelling opgenomen had behoren te worden, afgezien van de stelling dàt de termijnstelling had behoren te worden opgenomen.
Aldus komt de rechtbank tot de slotsom dat ook de door [A] cs ingediende gronden geen doel treffen. Ook hun beroep is derhalve ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.G. Meeder, voorzitter, mr. D.A.J. Overdijk en
mr. C.J. Waterbolk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.F. van Aalst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.