RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 09 / 23917 (beroep taalanalyse) AWB 09 / 31643 (beroep documentenonderzoek)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 juli 2010
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),
verweerder,
gemachtigde: mr. R.L. Herregodts, advocaat ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
AWB 09 / 23917 (beroep taalanalyse)
1.1 Eiser heeft op 2 april 2009 verweerder verzocht om vergoeding van de kosten in verband met een te verrichten contra-expertise taalanalyse. Bij besluit van 5 juni 2009 heeft verweerder de aanvraag deels afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
AWB 09 / 31643 (beroep documentenonderzoek)
1.2 Eiser heeft op 26 juni 2009 verweerder verzocht om vergoeding van de kosten in verband met een te verrichten contra-expertise documentenonderzoek. Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Beide nummers
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 10 juni 2010 Eiser is vertegenwoordigd door K.E.M. de Wit, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Beide nummers
2.1 Ingevolge artikel 17, eerste lid, Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g van deze regeling, die hij heeft gemaakt. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Rva 2005 zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald. Voorts bepaalt het derde lid van voormeld artikel dat buitengewone kosten slechts worden betaald voor zover vooraf door het COA aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming. Het vierde lid bepaalt dat de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend wordt verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
2.2 Vaststaat dat verweerder tot voor kort, te weten eind 2008, alle gevraagde vergoedingen in verband met contra-expertises heeft vergoed, ongeacht de precieze werkzaamheden en de hoogte van het bedrag.
2.3 Verweerder heeft ten aanzien van de vraag of buitengewone kosten voor vergoeding in aanmerking komen een handleiding opgesteld, te weten de “Handleiding Vergoeding Buitengewone kosten’, welke handleiding in februari 2009 is gewijzigd (hierna: de Handleiding). De wijziging is per 1 maart 2009 ingegaan.
AWB 09 / 23917 (beroep taalanalyse)
2.4 In de Handleiding is met betrekking tot een contra-expertise verricht door de Taalstudio opgenomen dat de kosten van de eerste fase niet worden vergoed, nu deze niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 17 Rva 2005, dat de kosten van de tweede fase tot een maximumbedrag van € 800,- worden vergoed en dat in de gevallen dat sprake is van een derde fase, de kosten daarvan vergoed worden tot een maximumbedrag van € 300,-.
2.5 Op 2 april 2009 heeft eiser aan verweerder verzocht de kosten voor de te verrichten contra-expertise taalanalyse te vergoeden. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 5 juni 2009 afgewezen voor wat betreft de eerste fase van de contra-expertise en toegewezen voor de tweede fase tot een maximum bedrag van € 800,-.
2.6 Eiser heeft gewezen op het belang van een contra-expertise voor zijn asielprocedure en stelt dat verweerder ten koste van asielzoekers een geschil met de Taalstudio uitvecht. Niet in geschil is echter dat het verrichten van een contra-expertise noodzakelijk is voor een weerlegging van de onderzoeksresultaten van het BLT in een asielprocedure. Hetgeen daarover door eiser in het beroepschrift is aangevoerd, behoeft dan ook thans geen bespreking.
2.7 De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser, dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de kosten van de eerste fase niet langer voor vergoeding in aanmerking komen, aldus dat eiser het door verweerder gewijzigde beleid kennelijk onredelijk acht. Ter onderbouwing van het belang van de eerste fase wordt verwezen naar brief van de Taalstudio van 24 september 2008. Voorts wordt gewezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 mei 2009 (200806369/1) waarin een beroep reeds gegrond was verklaard naar aanleiding van het overleggen van een dossieranalyse van de eerste fase. Anders dan verweerder meent, stelt eiser dat ook de werkzaamheden in de eerste fase enkel door taaldeskundigen kunnen worden verricht en dat deze niet door derden als de gemachtigden kunnen worden overgenomen. Daarnaast wordt gewezen op een brief van de Taalstudio inzake de werkzaamheden contra-expertise van 12 augustus 2009 en een brief van de Taalstudio over de ontwikkeling van de tarieven van 3 juli 2009, een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Maastricht, van 5 februari 2010 (AWB 09/17845) en een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen van 16 februari 2010 (AWB 09/36226).
2.8 Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat geen sprake is van kennelijk onredelijk beleid. Verweerder heeft daartoe aangegeven dat zij, gezien de sterke stijging van de kosten per verrichte contra-expertise, alsmede het sterk stijgende totale aantal aangevraagde vergoedingen, aanleiding heeft gezien nader te analyseren welke kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Daartoe heeft zij zowel informatie bij het BLT als de Taalstudio ingewonnen. Op grond van die informatie heeft verweerder zelfstandig, zonder vooringenomenheid, een belangenafweging gemaakt, welke tot een aanscherping van het beleid heeft geleid. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit, bij elk van de door de Taalstudio aangegeven werkzaamheden, gemotiveerd aangegeven waarom deze al dan niet noodzakelijk, in de zin van artikel 17 Rva 2005, zijn te achten.
2.9 Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2010 (LJN: BL9320) heeft verweerder beoordelingsvrijheid bij de toekenning van buitengewone kosten.
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd voor de conclusie dat de werkzaamheden die de Taalstudio in de eerste fase verricht als noodzakelijk zijn aan te merken. De in de brief van de Taalstudio van 24 september 2008 opgesomde werkzaamheden van de eerste fase betreffen over het algemeen werkzaamheden van feitelijke aard waarvoor een specifieke taalkundige vaardigheid niet op voorhand vereist is. De hiertoe aangevoerde beroepsgronden overtuigen de rechtbank niet tot een ander oordeel nu deze beroepsgronden niet zijn onderbouwd met een deskundigenoordeel. De brieven van de Taalstudio van 3 juli en 12 augustus 2009 waarop eiser zich beroept, waaruit zou blijken dat het verrichten van de eerste fase noodzakelijk is voor het uitvoeren van een contra-expertise taalanalyse, leiden niet tot een ander oordeel nu daaraan niet de status van een rapport van een onafhankelijke deskundige kan worden toegekend. De uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2009 doet evenmin afbreuk aan het vorenstaande nu deze uitspraak onverlet laat dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de werkzaamheden in de eerste fase ook door personen zonder specifieke taalkundige kennis, zoals de gemachtigde, verricht kunnen worden zodat daarvoor geen kostenvergoeding op grond van artikel 17 Rva gevraagd hoeft te worden. De hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Maastricht leidt evenmin tot een ander oordeel. Gezien de beoordelingsvrijheid heeft verweerder, voorafgaand aan de beleidswijziging, kunnen volstaan met het raadplegen van het BLT en de Taalstudio, de bedrijven die in Nederland het meest ervaren zijn in het verrichten van taalanalyses en contra-expertises en heeft verweerder zich daarop heeft mogen baseren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het inschakelen van een onafhankelijke deskundige noodzakelijk was voor een zorgvuldige beslissing op de aanvraag. De uitspraak van de rechtbank Assen volgt de rechtbank niet, nu, anders dan in de brief van de Taalstudio van 24 september 2008 staat vermeld, de sterke stijging van de kosten per verrichte contra-expertise alsmede het sterk stijgende totale aantal aangevraagde vergoedingen, voor verweerder, gelet op het gegeven dat van verweerder verwacht wordt dat zij doelmatig met de publieke middelen omgaat, de aanleiding is geweest om tot een verscherping van haar beleid met betrekking tot de vergoeding van de kosten van contra-expertises over te gaan.
2.10 Met betrekking tot de beroepsgrond dat niet inzichtelijk is op grond waarvan verweerder het te vergoeden bedrag in de tweede fase heeft vastgesteld, overweegt de rechtbank als volgt.
2.11 Ten aanzien van de kosten van de tweede fase is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit bedrag in redelijkheid op een maximum bedrag heeft kunnen stellen van € 800,-. Hiertoe merkt de rechtbank op dat uit het verweerschrift voldoende inzichtelijk naar voren is gekomen dat dit bedrag tot stand is gekomen na vergelijking van informatie afkomstig van zowel het BLT als de Taalstudio. Voorts heeft verweerder daarbij het volgende in aanmerking kunnen nemen. Een gekwalificeerd taalkundig expert brengt een bedrag van circa € 75,00 tot € 100,00 per uur in rekening. Dit gegeven is voortgekomen uit een onderzoek van het BLT gedaan naar de geldende uurtarieven in de Scandinavische landen, alwaar een tarief van circa € 75,00 tot maximaal € 100,00 in rekening wordt gebracht. Een redelijke inschatting van de tijd die een taalkundig expert nodig heeft voor een contra-expertise taalanalyse, welke inschatting is gebaseerd op ervaring van het BLT, is vier tot zes uur. In de voor de tweede fase te vergoeden kosten zijn de kosten van het benaderen van een geschikte deskundige verdisconteerd. Dit betekent dat verweerder bereid is een vergoeding toe te kennen voor circa acht tot elf uur contra-expertise. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aantal uren en het bedrag per uur in zijn geval niet toereikend zijn voor de werkzaamheden die verweerder noodzakelijk heeft geacht.
2.12 De rechtbank zal het beroep met nummer AWB 09 / 23917 ongegrond verklaren.
2.13 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
AWB 09 / 31643 (beroep documentenonderzoek)
2.14 In de handleiding staat ten aanzien van documentenonderzoek bij de indiening van een aanvraag het volgende opgenomen. “Bij indiening van de asielaanvraag vertelt de asielzoeker zijn asielrelaas. De IND stelt een onderzoek in naar het asielrelaas van betrokkene. Vervolgens wordt dit asielrelaas aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek beoordeeld. Het is niet nodig dat de asielzoeker voor dit onderzoek van de IND een eigen onderzoek inbrengt. De te maken kosten voor het laten verrichten van een onderzoek zijn dus geen noodzakelijk kosten in de zin van artikel 17 Rva 2005. Deze kosten worden niet vergoed.”
2.15 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat de kosten verbonden aan de contra-expertise documentenonderzoek geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 17 Rva.
2.16 Eiser heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Verweerder heeft de kosten voor de contra-expertise documentenonderzoek ten onrechte niet aangemerkt als noodzakelijk kosten in de zin van artikel 17 Rva.
2.17 Verweerder heeft in het bestreden besluit ter motivering van zijn standpunt dat de kosten niet noodzakelijk zijn overwogen dat de onderzoeksresultaten van een documentenonderzoek vastgestelde feiten betreffen. Dit onderzoek is met de vereiste zorgvuldigheid verricht en met de waarborgen omkleed zoals vastgelegd in IND-werkinstructie nr. 270A. De onderzoeksresultaten zijn op een door de rechter te controleren wijze tot stand gekomen. Mocht eiser van mening zijn dat de onderzoeksresultaten van het verrichte onderzoek niet juist zijn dan kan eiser derhalve in beroep deze onderzoeksresultaten door de rechter laten controleren. De rechter kan, zonder dat een contra-expertise is ingediend, toetsen of het onderzoek juist is verricht, of de vastgestelde feiten op juiste wijze tot stand zijn gekomen en of uit die vastgestelde feiten de juiste conclusie is getrokken. Indien de rechter het eens is met eiser zal de IND het onderzoek opnieuw moeten laten verrichten. Verweerder begrijpt dat eiser als extra onderbouwing een contra-expertise wil laten verrichten, maar op grond van bovenstaande is dit niet strikt noodzakelijk.
2.18 Verweerder heeft het hiervoor weergegeven standpunt in het bestreden besluit in het verweerschrift, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 maart 2010 (200907879/1/V1, LJN: BL9320), als volgt toegelicht. Zoals de Afdeling heeft overwogen, is een documentenonderzoek een technische beoordeling waarbij, ondermeer, het document wordt vergeleken met een brondocument, indien dat beschikbaar is, en wordt vastgesteld of vervalsingstechnieken zijn toegepast. Deze beoordeling kan in de asielprocedure door de rechter worden gecontroleerd, zodat de kosten verbonden aan het opstellen van een contra-expertise naar de authenticiteit van document in beginsel niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijk.
2.19 De rechtbank kan verweerder in zijn hiervoor weergegeven standpunt niet volgen. Het is van algemene bekendheid dat een onderzoek naar documenten niet in alle gevallen een louter technische beoordeling inhoudt. Documentenonderzoek kan zich ook richten op de beoordeling van de authenticiteit ervan, op de vaststelling of het door de bevoegde personen c.q. instanties is afgegeven etc. Dit volgt ook uit werkinstructie nr. 270B van 1 september 2003, waarin is opgenomen dat die in nauwe samenhang met werkinstructie 270A dient te worden toegepast, en uit werkinstructie 2006/26 van 13 november 2006. In deze werkinstructies wordt naast technisch (falsificaten) onderzoek van documenten melding gemaakt van authenticiteitonderzoek respectievelijk tactisch onderzoek.
2.20 De uitspraak van de Afdeling, waarnaar verweerder heeft verwezen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
2.21 De rechtbank stelt allereerst vast dat in de zaak die bij de Afdeling voorlag sprake was van een vergelijking van het document van de vreemdeling met een brondocument. Niet in geschil is dat verweerder bij de onderhavige besluitvorming niet heeft beschikt over het verslag van onderzoek van het document van eiser, zodat het voor verweerder niet duidelijk was of sprake is van een technisch dan wel een tactisch of authenticiteitsonderzoek. Bij die onduidelijkheid kan verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling geen doel treffen.
2.22 Voorts begrijpt de rechtbank voormelde overweging van de Afdeling aldus dat met de zinsnede, dat de kosten van contra-expertise in beginsel niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijk, de Afdeling kennelijk voor ogen heeft gehad dat deze kosten in sommige gevallen wel als noodzakelijk moeten worden aangemerkt. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 Rva zal dienen te beschikken over het verslag van documentenonderzoek en de daaraan ten grondslag liggende bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) c.q. Bureau Documenten. Zoals hiervoor is overwogen is niet in geschil dat verweerder daarover bij de onderhavige besluitvorming niet heeft beschikt. Gelet hierop heeft verweerder niet de vereiste zorgvuldigheid bij het nemen van het bestreden besluit in acht genomen.
2.23 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep met nummer AWB 09 /31643 gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.24 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.25 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep met nummer AWB 09 / 23917 ongegrond;
3.2 verklaart het beroep met nummer AWB 09 / 31643 gegrond;
3.3 vernietigt het bestreden besluit van 6 augustus 2009;
3.4 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 26 juni 2009 met in achtneming van deze uitspraak;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten inzake AWB 09 / 31643 en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. H.C. Greeuw, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.