RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 20810
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2010
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. drs. A. Boumanjal advocaat te Utrecht,
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Stein, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 8 juni 2010 bezwaar gemaakt tegen een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), zijnde de op 11 juni 2010 geplande overdracht van verzoeker aan de Griekse autoriteiten.
1.2 Op 10 juni 2010 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat op het bezwaar is beslist.
1.3 Wegens verzet van verzoeker is de op 11 juni 2010 geplande vlucht naar Griekenland geannuleerd.
1.4 Vervolgens is verzoeker op 17 juni 2010 uitgezet ter effectuering van zijn overdracht aan de Griekse autoriteiten.
1.5 Bij brief van 12 juli 2010 heeft verzoeker het petitum van het verzoek om een voorlopige voorziening gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht de voorziening te treffen dat verweerder wordt gelast verzoeker te doen terugkeren naar Nederland, hem daartoe in de gelegenheid te stellen en de kosten verbonden aan diens terugkeer te betalen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat verweerder hiermee in gebreke blijft.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 15 juli 2010. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Bij faxbrief van 19 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend om de gemachtigde van verzoeker in de gelegenheid te stellen nadere gegevens te verstrekken. Bij faxbrief van 19 juli 2010 heeft de gemachtigde van verzoeker gereageerd. Verweerder heeft daarop bij schrijven van 26 juli 2010 zijn nadere standpunt kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter, met toestemming van partijen zonder het houden van een nadere zitting, het onderzoek op 2 augustus 2010 gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Namens verzoeker is gesteld dat de uitzetting van verzoeker naar Griekenland onrechtmatig en onzorgvuldig is. In de eerste plaats omdat er concrete aanknopingspunten zijn dat een zorgvuldige asielprocedure in Griekenland niet is gewaarborgd, waardoor verzoeker het risico op refoulement loopt zonder zorgvuldige beoordeling van zijn asielaanvraag. Verwezen is naar onder meer de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 6 mei 2010 (AWB 10/7284 en 10/7283). In de tweede plaats heeft verweerder zonder aankondiging vooraf verzoeker inmiddels uitgezet, terwijl meegedeeld was dat dit nog enkele weken zou duren. Verzoeker heeft daarom spoedeisend belang bij teruggeleiding naar Nederland om hier de beslissing op bezwaar af te wachten.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.3 Indien geoordeeld zou moeten worden dat verweerder verzoeker onrechtmatig heeft uitgezet, is verweerder gehouden om de situatie voor verzoeker te herstellen alsof er geen verwijdering heeft plaats gevonden, tenzij bijzondere omstandigheden zich hiertegen verzetten. In dat kader dienen de belangen van verweerder, bij handhaving van de huidige situatie, en van verzoeker, bij terugkeer naar Nederland om daar de behandeling van het bezwaar te kunnen afwachten, tegen elkaar te worden afgewogen.
2.4 De voorzieningenrechter zal daarom eerst beoordelen of verweerder met de uitzetting van verzoeker op 17 juni 2010 naar Griekenland onrechtmatig gehandeld heeft.
2.5 Vast staat dat de asielaanvraag van verzoeker van 25 april 2008 bij besluit van 3 september 2008 is afgewezen, omdat Griekenland verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening). Bij uitspraak van 18 augustus 2009 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle het door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) heeft bij uitspraak van 25 september 2009 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.6 Gelet op het vorenstaande is onherroepelijk in rechte komen vast te staan dat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker en diende verzoeker ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, Vw Nederland te verlaten, bij gebreke waarvan hij kon worden uitgezet. Nu verzoeker niet uit eigen beweging Nederland heeft verlaten, was verweerder bevoegd om verzoeker naar Griekenland uit te zetten en is die uitzetting in beginsel rechtmatig.
2.7 De vraag is of zich na 25 september 2009 feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, op grond waarvan geoordeeld moet worden dat verweerder door van zijn bevoegdheid tot uitzetting gebruik te maken onrechtmatig heeft gehandeld. Bij beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
2.8 In de hierboven onder 2.2. genoemde uitspraak is geoordeeld dat met de in die zaak overgelegde rapporten van oktober 2009 en maart 2010, concrete aanknopingspunten zijn aangedragen dat Griekenland bij de behandeling van asielaanvragen van in het kader van de Dublinverordening overgedragen vreemdelingen zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
Voor zover verzoekers standpunt aldus moet worden begrepen dat verweerder, gelet op vorenbedoelde uitspraak niet tot uitzetting van verzoeker mocht overgaan, kan hij daarin niet worden gevolgd. Verweerder heeft zich niet met het door de rechtbank in genoemde uitspraak gegeven oordeel kunnen verenigen en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Hierop is nog niet beslist. Genoemde uitspraak kan er dan ook niet toe leiden dat verweerder in andere zaken, zoals de onderhavige, gehouden is de uitzetting van vreemdelingen naar Griekenland achterwege te laten.
2.9 Het vorenstaande neemt echter niet weg dat de zorgvuldigheid vereist dat verweerder een vreemdeling c.q. diens gemachtigde tijdig in kennis stelt van een voorgenomen uitzetting. Dit is vooral van belang om te waarborgen dat door of namens die vreemdeling, wanneer deze bezwaren heeft tegen de uitzetting, een rechtsmiddel kan worden aangewend ter voorkoming van die uitzetting. De vraag is daarom of verweerder met de uitzetting van verzoeker in strijd met voornoemde zorgvuldigheidseis heeft gehandeld. Bij beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
2.10 Uit de gedingstukken komt het volgende naar voren. Mr. [x] was de gemachtigde van verzoeker en als zodanig bij de Unit Dublin bekend. Bij brief van 7 juni 2010 is door de Unitmanager Dublin aan mr. [x] bericht dat verzoeker op 11 juni 2010 zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Griekenland. Op 8 juni 2010 heeft mr. [y] pro forma bezwaar gemaakt tegen de feitelijke overdracht van verzoeker aan Griekenland. Op 9 juni 2010 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift aan mr. [y] bevestigd. Op 10 juni 2010 heeft de huidige gemachtigde van verzoeker aanvullende gronden van bezwaar bij verweerder ingediend en de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De geplande overdracht van verzoeker aan Griekenland op 11 juni 2010 heeft geen doorgang kunnen vinden wegens verzet van verzoeker. Op 11 juni 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam de onderhavige zaak aan deze nevenzittingsplaats overgedragen, omdat van de zijde van verweerder was vernomen dat het nog enige tijd zou duren voordat escorts voor een volgende vlucht geregeld zijn. Bij brief van 11 juni 2010 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, zijn partijen hiervan op de hoogte gesteld. Bij faxbericht van 11 juni 2010 heeft de Unitmanager Dublin aan mr. [x] bericht dat hij, in tegenstelling tot eerdere berichtgeving, voornemens is verzoeker op 17 juni 2010 over te dragen aan de Griekse autoriteiten.
2.11 Uit het vorenstaande volgt dat de Unitmanager Dublin bij faxberichten van 7 juni 2010 en 11 juni 2010 mr. [x] in kennis heeft gesteld van de op 11 juni 2010 respectievelijk op 17 juni 2010 geplande uitzetting van verzoeker naar Griekenland. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht voornoemde Unitmanager ervan uitgaan dat mr. [x] op 7 juni 2010 en 11 juni 2010 de gemachtigde van verzoeker was. De gemachtigde van verzoeker heeft niet aangetoond dat van de opvolging van gemachtigden door mr. [y] dan wel door de huidige gemachtigde zelf aan verweerder mededeling is gedaan. Dat verweerder uit het inleidende bezwaarschrift van mr. [y] van 8 juni 2010 en uit de aanvullende gronden van bezwaar van de huidige gemachtigde had moeten begrijpen dat mr. [x] niet langer de gemachtigde van verzoeker was, volgt de voorzieningenrechter niet. In de brief van 9 juni 2010 van de Unit Dublin aan mr. [y], per fax diezelfde dag verzonden, wordt weliswaar de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd, maar wordt mr. [y] ook meegedeeld dat hij niet als gemachtigde bekend is en wordt hem verzocht alsnog binnen twee weken een machtiging van verzoeker te overleggen. Niet gebleken is dat mr. [y] dan wel de huidige gemachtigde van verzoeker hierop hebben gereageerd. Dat had wel van hen mogen worden verwacht. Het is immers aan gemachtigden van een vreemdeling om er voor zorg te dragen dat de overname van een zaak van de ene gemachtigde door een andere niet ten koste gaat van een goede behandeling van die zaak. In dat verband mag niet alleen verlangd worden dat verweerder deugdelijk geïnformeerd wordt over de opvolging van een gemachtigde, maar ook dat een gemachtigde zijn opvolger over de actuele stand van de zaak inlicht.
2.12 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder de gemachtigde van verzoeker in kennis heeft gesteld van de uitzetting van verzoeker en dat ook op een tijdstip heeft gedaan, waarna nog voldoende tijd resteerde om de rechter een voorziening te vragen ter voorkoming van die uitzetting. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder met de uitzetting van verzoeker naar Griekenland onzorgvuldig heeft gehandeld. Die uitzetting is dan ook niet onrechtmatig.
2.13 De gevraagde voorziening zal worden afgewezen.
2.14 Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier. Deze beslissing is op 6 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Van deze uitspraak staat geen hoger beroep open.