ECLI:NL:RBSGR:2010:BN2770

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10 / 22403
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een vreemdeling met minderjarig kind en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van eiseres, een Russische vrouw, die samen met haar minderjarige dochter in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres was in afwachting van haar uitzetting naar Zwitserland, die aanvankelijk gepland was voor 1 juli 2010, maar werd geannuleerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voornemens was om eiseres binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 14 dagen na de inbewaringstelling uit te zetten. Dit beleid staat slechts een uitzondering toe in geval van fysiek verzet van de vreemdeling, maar de rechtbank heeft geen bewijs gevonden van dergelijk verzet door eiseres. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 1 juli 2010, omdat de uitzetting niet binnen de gestelde termijn kon plaatsvinden. Eiseres heeft om schadevergoeding verzocht, en de rechtbank heeft besloten dat zij recht heeft op een schadevergoeding van € 320,00 voor de onrechtmatige bewaring. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 874,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om zich aan de wettelijke termijnen te houden bij de inbewaringstelling van vreemdelingen, vooral wanneer minderjarige kinderen betrokken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/22403
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2010
inzake
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Russische nationaliteit,
verblijvende te Rotterdam in het Uitzetcentrum Zestienhoven,
eiseres,
gemachtigde mr. H.A. Limonard,
tegen
de minister van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. F.M. Ticheler.
Procesverloop
Op 23 juni 2010 is eiseres op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met haar minderjarige dochter in bewaring gesteld.
Op 23 juni 2010 heeft eiseres tegen haar inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts heeft zij om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 juli 2010, waar eiseres met haar dochter in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat haar bewaring strijdig is met het beleid dat verweerder voert ten aanzien van de bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen. Voorts heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen.
2. Met betrekking tot de bewaring van een volwassene met minderjarig kind, zoals eiseres, voert verweerder het beleid dat is vastgelegd in paragraaf A6/5.3.3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Voor zover hier van belang luidt dit beleid als volgt:
Bewaring op grond van artikel 59 Vw kan slechts aan gezinnen met minderjarige kinderen worden opgelegd wanneer gedwongen vertrek op korte termijn gerealiseerd kan worden. Hierbij gaat het om de situatie dat de voor het vertrek noodzakelijke reisdocumenten voorhanden zijn of binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. (…)
De bewaring die op grond van artikel 59, eerste of tweede lid, van de Vw is opgelegd aan een gezin met minderjarige kinderen zal niet langer dan veertien dagen duren. Deze termijn kan slechts worden overschreden indien de binnen de hier bedoelde termijn geplande uitzetting geen doorgang kan vinden vanwege:
- fysiek verzet van (één van) de gezinsleden;
- (…)
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder voornemens is geweest om eiseres op 1 juli 2010 uit te zetten naar Zwitserland. De vlucht is evenwel geannuleerd. Eiseres zal op 8 juli 2010 alsnog worden uitgezet naar Zwitserland. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder deze datum bevestigd.
4. Dit betekent dat verweerder niet voornemens is om over te gaan tot de uitzetting van eiseres binnen de bewaringstermijn van 14 dagen die daarvoor geldt op basis van het beleid van verweerder. Voor zover hier van belang kent het beleid op deze situatie slechts een uitzondering indien er sprake is geweest van fysiek verzet door eiseres tegen haar uitzetting.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er van dergelijk verzet sprake is geweest. Blijkens een telefoonnotitie van verweerder van 1 juli 2010 heeft eiseres zich verzet tegen de overdracht. Zij heeft aangegeven de uitspraak van de rechtbank, waarbij zij kennelijk heeft gedoeld op de uitspraak in de onderhavige zaak, te willen afwachten. Een nieuw te plannen vlucht zal geëscorteerd plaatsvinden. Een brief van verweerder aan de rechtbank van
1 juli 2010 kent een inhoud van dezelfde strekking. Eiseres heeft ontkend dat zij fysiek verzet heeft gepleegd.
6. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank niet gebleken dat eiseres op 1 juli 2010 daadwerkelijk fysiek verzet heeft gepleegd om haar uitzetting uit Nederland te voorkomen. De telefoonnotitie van verweerder van 1 juli 2010 en de brief aan de rechtbank van diezelfde datum geven hiervoor geen concrete aanknopingspunten. Uit deze stukken blijkt immers dat het vermeende verzet van eiseres slechts heeft bestaan uit haar wens de uitspraak van de rechtbank af te wachten. Van enig fysiek verzet heeft verweerder geen melding gemaakt. Ook het gegeven dat verweerder de geplande vlucht van 8 juli 2010 geëscorteerd wil laten verrichten, levert naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing op dat eiseres zich daadwerkelijk fysiek heeft verzet tegen haar beoogde uitzetting op
1 juli 2010.
7. Anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangevoerd, biedt de beleid van verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte om eiseres langer dan 14 dagen in bewaring te houden. Dat de noodzakelijke reisdocumenten voorhanden zijn en er een vluchtdatum bekend is, maakt dit niet anders. Dit gegeven was verweerder al op
1 juli 2010 bekend, omdat verweerder op die datum de vlucht heeft geregeld voor
8 juli 2010. Dit betekent dat het voor verweerder op 1 juli 2010 duidelijk is geweest dat de uitzetting van eiseres niet binnen 14 dagen na aanvang van de bewaring zal plaatsvinden. De bewaring dient mitsdien sinds 1 juli 2010 niet meer ter fine van uitzetting en is dus met ingang van die datum onrechtmatig.
8. Het beroep zal om deze reden gegrond worden verklaard. De overige geschilpunten behoeven hierdoor geen bespreking meer. Met het oog op deze beslissing heeft de rechtbank reeds de opheffing van de bewaring gelast op 5 juli 2010.
9. De rechtbank acht termen aanwezig om schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 5 juli 2010, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiseres over de periode van 1 juli 2010 tot en met 4 juli 2010 schadevergoeding toekomt. De schadevergoeding bedraagt derhalve (4 dagen x € 80,00 =)
€ 320,00.
10. De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
11. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
12. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 320,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00;
- wijst verweerder aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2010.
?
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 320,00 (ZEGGE: DRIEHONDERDTWINTIG EURO)
Aldus gedaan op 6 juli 2010 door mr. R.J.A. Schaaf.