1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 6 juli 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 juli 2010 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 13 juli 2010 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 juli 2010. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker, samengevat, afgewezen op de volgende gronden. Verzoeker is verwijtbaar ongedocumenteerd nu hij geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en niet aannemelijk is dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. De verklaringen van verzoeker zijn onvoldoende zwaarwegend om tot vluchtelingschap te concluderen. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van persoonlijke feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot vluchtelingschap. Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, c, d, e of f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ten slotte komt verzoeker niet in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning ex artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw nu in het land van herkomst adequate opvang aanwezig is.
2.3 Verzoeker heeft hiertegen, samengevat, aangevoerd dat hem als evident minderjarige ten onrechte geen rust- en voorbereidingstermijn van drie weken is gegund. Dit getuigt van onzorgvuldig handelen door verweerder. Verzoeker verwijst ter onderbouwing van deze grond naar de brief van de minister van Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 18 juni 2010 (vergaderjaar 2009-2010, 27062, nr. 65). Verzoeker acht hierbij met name van belang dat hij tijdens de gehoren niet de gehele waarheid heeft durven spreken. Zo heeft verzoeker niet gesproken over zijn homoseksualiteit, wat de reden vormde voor zijn vlucht. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder ten onrechte onderscheid maakt tussen lucht- en land-amv-ers nu het grensbewakingsbelang geen rol kan spelen. Immers, de artikel 6 Vw-maatregel wordt bij het uitreiken van het afwijzende besluit op het aanmeldcentrum, indien het een minderjarige betreft, direct opgeheven.
2.4 Verzoeker heeft in de gronden van beroep aangevoerd dat hij homoseksueel is. Hij vreest dientengevolge vervolging en zal vanwege zijn geaardheid bij terugkeer een risico lopen als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoeker beroept zich in dit verband op artikel 83 Vw en verwijst ter onderbouwing voorts naar C2/2.10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en de UNHCR Guidance Note van 21 november 2008 alsmede een stuk van het Refugee Documentation Centre of Ireland van 23 april 2010. Tevens komt verzoeker in aanmerking voor een amv-vergunning. Verzoeker zal vanwege zijn geaardheid niet naar zijn moeder kunnen terugkeren, nu zij hem deswege heeft verstoten. Er is aldus geen adequate opvang.
2.5 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verzoeker zijn nieuwe relaas eerder in de bestuurlijke fase naar voren had kunnen en moeten brengen. Verzoeker heeft daartoe de mogelijkheid gehad nu hij in alle vrijheid en in een vertrouwelijke omgeving tijdens de gehoren heeft kunnen verklaren. De thans aangevoerde motieven hebben geen verband met het eerdere relaas en vallen derhalve, gelet op bestendige jurisprudentie, buiten onderhavige beoordeling.