ECLI:NL:RBSGR:2010:BN2565

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/24594 & 10/24596
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot documenten en vrijheidsontneming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 juli 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, een Bengaalse nationaliteit, had op 5 juli 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Justitie op 11 juli 2010 was afgewezen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om hem niet uit te zetten totdat er een uitspraak was gedaan op zijn beroep tegen deze afwijzing. Hij stelde dat originele documenten, waaronder een geboorteakte en nationaliteitsverklaring, onderweg waren naar Nederland en dat deze documenten cruciaal waren voor zijn asielrelaas.

De voorzieningenrechter overwoog dat de minister in het bestreden besluit had gesteld dat documenten bij de aanvraag overgelegd moesten worden en dat verzoeker niet had voldaan aan de voorwaarden van het beleid. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de situatie zoals beschreven in de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 zich voordeed, en dat verzoeker niet kon worden tegengeworpen dat hij niet alle documenten bij de aanvraag had overgelegd. De rechtbank hield rekening met de mogelijkheid dat de documenten, die binnen vijf dagen verwacht werden, van belang konden zijn voor de beoordeling van het asielrelaas.

De voorzieningenrechter besloot dat verzoekers belang in deze zaak doorslaggevende betekenis had en dat de voorlopige voorziening moest worden toegewezen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in asielprocedures en de noodzaak om nieuwe gegevens in de beoordeling te betrekken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 24594 (voorlopige voorziening)
AWB 10 / 24596 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 27 juli 2010
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Bengaalse nationaliteit, verblijvende in
Detentiecentrum Schiphol,
verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsman: mr. M. Spapens,
advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: drs. F. Gieskes, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 5 juli 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 juli 2010 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 11 juli 2010 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 11 juli 2010 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft aan verzoeker de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van 2 juli 2010 aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoeker heeft op 11 juli 2010 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 20 juli 2010. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag aangevoerd dat hij problemen heeft ondervonden vanwege het feit dat verzoeker actief lid is geweest van de Bangladesh Nationalist Party (BNP).
2.3 Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op de volgende gronden. Verzoeker is toerekenbaar ongedocumenteerd inzake zijn identiteit, nationaliteit en reis. Hem wordt derhalve artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw tegengeworpen. Het relaas mist positieve overtuigingskracht en is ongeloofwaardig. Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.
2.4 Verzoeker heeft in het kader van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw ondermeer aangevoerd dat hij niet toerekenbaar ongedocumenteerd is omdat hij voorafgaand aan de reis zijn paspoort aan de reisagent heeft afgegeven. Het was belangrijker te kunnen vertrekken, dan de reis niet te laten doorgaan. De identiteitskaart van verzoeker is door zijn moeder meegenomen naar het ouderlijk huis, daarom heeft de broer van verzoeker het document nog niet kunnen faxen. Verzoeker heeft zijn goede wil getoond door een kopie van de geboorteakte en een nationaliteitsverklaring te tonen. Diverse originele documenten zullen alsnog door de broer van verzoeker worden toegestuurd welke verweerder kan onderzoeken.
2.5 In de zienswijze van 10 juli 2010 heeft verzoeker aangegeven dat de originele geboorteakte en nationaliteitsverklaring onderweg naar Nederland zijn, zodat verweerder deze alsnog op authenticiteit kan onderzoeken. Voorts heeft verzoeker zijn familie in Bangladesh verzocht om de originele identiteitskaart, bewijzen ter onderbouwing van zijn politieke activiteiten alsmede een verklaring van de burgemeester ter bevestiging van de arrestatie en mishandeling te sturen. In verband hiermee heeft verzoeker verweerder verzocht hem door te sturen naar de zogenaamde verlengde asielprocedure. In het bestreden besluit heeft verweerder dat verzoek niet gehonoreerd. Verweerder is van mening dat documenten in principe gelijk bij de aanvraag overgelegd dienen te worden, zodat deze bij de beoordeling kunnen worden betrokken. Daarbij is niet voldaan aan de voorwaarde zoals gesteld in het beleid dat een pasfoto dient te zijn aangebracht op een identiteits- dan wel nationaliteitsdocument.
2.6 Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker verklaard dat het eerder per fax ingediende document waarvan op 16 juli 2010 een afschrift aan de rechtbank is gestuurd, geen betrekking heeft op verzoeker. Verzoeker heeft vervolgens verklaard via Vluchtelingenwerk telefonisch contact te hebben gehad met zijn broer. Deze zou hebben verklaard via de koeriersdienst Aramex een originele identiteits- en nationaliteitskaart, een partijpasje en een brief van het dorpshoofd te hebben opgestuurd.
2.7 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het alsnog inbrengen van deze documenten de toerekenbaarheid van het ontbreken daarvan ten tijde van de aanvraag niet wegneemt. Ten aanzien van het partijpasje dat onderweg zou zijn heeft verweerder opgemerkt dat dit strijdig is met de eerdere verklaring van verzoeker dat lidmaatschapspasjes niet bestaan. Van een brief van het dorpshoofd heeft verzoeker niet eerder melding gemaakt in zijn relaas. Deze documenten ondersteunen volgens verweerder niet het relaas van verzoeker.
2.8 De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder in deze niet en overweegt daartoe als volgt.
2.9 Bij Wet van 20 mei 2010 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het aanpassen van de asielprocedure is onder meer artikel 83 Vw gewijzigd. In de Memorie van Toelichting (Kamerstuk 2008-2009, 31994, nr. 3, Tweede Kamer) staat onder meer het volgende (pag. 15):
De wijziging van artikel 83 strekt ertoe om de toepassing van deze bepaling te verruimen in het belang van een zorgvuldige besluitvorming en ter bevordering van een effectieve geschillenbeslechting en aldus de redenen voor het indienen van tweede of volgende aanvragen te verkleinen. Daartoe wordt de rechtbank opgedragen meer dan thans het geval is nieuwe gegevens bij de beoordeling te betrekken. (...)
Aldus wordt tegemoet gekomen aan bijvoorbeeld vreemdelingen die tijdens de bestuurlijke fase nog niet in staat waren om gewag te maken van traumatiserende gebeurtenissen dan wel er nog niet in geslaagd waren om stukken ter onderbouwing van hun asielrelaas uit het land van herkomst te laten overkomen. (…)
2.10 Vooruitlopend op deze wetswijziging voerde verweerder het beleid zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2009/13 van 2 juli 2009. Verweerder hield reeds op grond van dit beleid rekening met feiten en omstandigheden die voor het bestreden besluit hebben plaatsgevonden, maar eerst in de beroepsfase worden aangevoerd of gedocumenteerd, teneinde deze bij de beoordeling te betrekken.
2.11 Thans staat in het bij besluit van de Minister van Justitie van 24 juni 2010 gewijzigde C22/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) ook, evenals in een hiervoor weergegeven passage van de Memorie van Toelichting en anders dan in WBV 2009/13, dat de rechter in de beroepsfase rekening houdt met feiten en omstandigheden die eerst in de beroepsfase worden gedocumenteerd.
2.12 Nu verzoeker zowel in de zienswijze als ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft aangegeven dat -originele- documenten onderweg zijn en binnen vijf dagen na het telefoongesprek met de broer van verzoeker worden verwacht en zich onder deze documenten mogelijk documenten bevinden die het asielrelaas kunnen ondersteunen, kan thans niet worden uitgesloten dat deze concreet in het vooruitzicht gestelde documenten in beroep bij de beoordeling kunnen en dienen te worden betrokken. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker in de zienswijze heeft aangegeven dat een verklaring van de burgemeester zal worden overgelegd daar waar verzoeker tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter spreekt van een verklaring van het dorpshoofd. Anders dan verweerder ter zitting meent doelt verzoeker mogelijk op eenzelfde verklaring (een dorpshoofd is immers een soortement burgemeester), zodat van het bestaan van een dergelijke verklaring eerder melding is gemaakt. Voorts is niet op voorhand de conclusie gerechtvaardigd dat de mededeling dat een partijpasje onderweg is, strijdig is met de eerdere verklaring van verzoeker dat lidmaatschapspasjes niet bestaan.
2.13 Uit de hiervoor weergegeven passages uit de Memorie van Toelichting alsmede uit verweerders beleid volgt dat de rechtbank in de bodemprocedure rekening houdt met feiten en omstandigheden die eerst in de beroepsfase worden gedocumenteerd. Overeenkomstig het vijfde lid van artikel 83 Vw dient de Minister zich over deze informatie uit te laten. Een en ander laat zich niet in het kader van de korte algemene asielprocedure en de procedure van de voorlopige voorziening afwikkelen. Het voorgaande maakt dat de voorzieningenrechter aan verzoekers belang thans doorslaggevende betekenis toekent en de voorlopige voorziening zal toewijzen als hierna bepaald.
2.14 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.15 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond. Indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, kan zij ingevolge artikel 106, eerste lid, Vw aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.16 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.17 De omstandigheid dat de gevraagde voorlopige voorziening wordt toegewezen leidt thans niet tot opheffing van de maatregel. Op grond van het beleid zoals verwoord in C12/2.2.2 Vc zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Verweerder wordt vooralsnog in de gelegenheid gesteld zich hierop te beraden.
2.18 De rechtbank ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.19 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.20 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan verzoeker;
De rechtbank:
3.3 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.4 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep tegen het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.