ECLI:NL:RBSGR:2010:BN2237

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-757018-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vuurwerkaanslag op oliebollenkraam met gehoorschade voor slachtoffers

Op 22 juli 2010 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 december 2009 een stuk vuurwerk tussen de klep van een oliebollenkraam heeft geplaatst, wat leidde tot een explosie en aanzienlijke schade aan de kraam. De eigenaar en zijn echtgenote, die zich op dat moment in de kraam bevonden, hebben gehoorschade opgelopen door de ontploffing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de lont van het vuurwerk in aanraking heeft gebracht met open vuur, waardoor gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de slachtoffers te duchten was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding voor de benadeelde partijen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met een voorwaardelijk deel van 6 maanden en bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de reclassering. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de psychologische rapportage van de verdachte, die aangaf dat hij enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, maar dat dit niet leidde tot een vrijspraak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/757018-10
Datum uitspraak: 22 juli 2010
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden - Zoetermeer te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 april 2010 en 8 juli 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. I. van Straalen, advocaat te ’s Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. R. van Geloven heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, ook als dat inhoudt een behandeling bij PsyQ en/of Palier of soortgelijke instellingen.
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [A] tot een bedrag van € 13.350,91 aan materiële schade en tot een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2009, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tevens concludeert de officier van justitie tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [B] tot een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2009, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 december 2009 te Naaldwijk, gemeente Westland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de lont van een stuk vuurwerk, althans een voor ontploffing vatbaar voorwerp, welke tussen een klep van een oliebollenkraam en (de voorkant van) die oliebollenkraam was geplaatst, in aanraking heeft gebracht met (open) vuur, ten gevolge waarvan dat stuk vuurwerk, althans dat voor ontploffing vatbare voorwerp, is ontploft en/of de/een klep(pen) van die oliebollenkraam geheel of gedeeltelijk is/zijn weggeslagen, althans is/zijn ontzet, en/of de vitrine en/of de/een ra(a)m(en) van die oliebollenkraam is/zijn stuk geslagen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die oliebollenkraam en/of de zich daarin bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [A] en/of [B] en/of (een) zich in de nabijheid van die oliebollenkraam bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2009 te Naaldwijk, gemeente Westland, opzettelijk en wederrechtelijk een oliebollenkraam, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een stuk vuurwerk, althans een voor ontploffing vatbaar voorwerp, tussen een klep van die oliebollenkraam en (de voorkant van) die oliebollekraam te plaatsen en/of (vervolgens) de lont van dat stuk vuurwerk, althans van dat voor ontploffing vatbare voorwerp, in aanraking te brengen met (open) vuur;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 januari 2010 te [woonplaats], gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 10515 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Bewijsoverwegingen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat ten aanzien van feit 1 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om aan te nemen dat er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [A] (hierna: [A]) en/of [B] (hierna: [B]) te duchten was. De raadsman heeft bepleit dat niet uit het dossier is gebleken hoe zwaar het vuurwerk was, dat de door het vuurwerk veroorzaakte ravage veel groter was dan verdachte had verwacht, dat dit vuurwerk niet in de wagen maar aan de buitenzijde daarvan tot ontploffing kwam en dat – hoewel er glas op de grond lag – uit het dossier niet blijkt dat door het vallende glas gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, laat staan levensgevaar, heeft bestaan. Bovendien had verdachte, aldus de raadsman, de aanwezigheid van de latere slachtoffers niet opgemerkt en had hij daar ook niet bedacht op hoeven te zijn nu de verkoop in de kraam al twee uur eerder was beëindigd.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Vast staat dat zowel aangever [A] als zijn echtgenote [B] zich op 31 december 2009 omstreeks 18.40 uur in hun oliebollenkraam op het [adres] te Naaldwijk bevonden. Ze waren bezig de oliebollenkraam schoon te maken. De drie kleppen waarmee de kraam kon worden afgesloten, waren los naar beneden gedaan. Tussen de kleppen was ongeveer een ruimte van 15 centimeter waardoor licht naar buiten scheen. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte dat licht moeten zien en had hij, toen hij het vuurwerk tussen de klep en de kraamwand/sponning klemde, dus moeten weten dat er mogelijk nog mensen binnen waren. Voorts staat vast dat op het tijdstip van de ontploffing verschillende mensen in de buurt van de oliebollenkraam liepen. Ook dit heeft verdachte moeten zien. Nadat verdachte het vuurwerk had geplaatst en aangestoken, is dit met een harde knal geëxplodeerd. De vitrine, welke bestond uit veiligheidsglas, was als gevolg daarvan geheel vernield. Zowel op de vloer van de kraam als op straat lagen glasscherven en [B] had glasdelen in haar haren. Daarnaast blijkt uit de foto’s die zich in het dossier bevinden dat één van de drie kleppen door de explosie is weggeslagen en midden op straat is terechtgekomen. Zowel [A] als [B] hebben gehoorschade opgelopen.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de ontploffing levensgevaar voor een ander of anderen met zich meebracht. Uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat het weliswaar om aanzienlijk knalvuurwerk ging, maar verder is onduidelijk gebleven om wat voor vuurwerk het ging. Ook is niet uit het dossier gebleken dat er daadwerkelijk stukken glas in het plafond of in de wand van de oliebollenkraam zaten. Onder deze omstandigheden dient verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de ontploffing gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [A], [B] en de zich in de nabijheid bevindende personen met zich meebracht. Door een stuk vuurwerk te plaatsen op de wijze als verdachte heeft gedaan, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van de explosie onderdelen van de kraam zouden loskomen en het zich achter de klep bevindende glas zou worden vernield. Dit levert zonder meer gevaar voor zwaar letsel voor de zich in de nabijheid bevindende personen op. Dat hij niet wist hoe zwaar het vuurwerk was dat hij tot ontploffing bracht, disculpeert hem verder niet. Immers elk tot ontploffing gebracht vuurwerk zou in de gegeven omstandigheden en met name gelet op de wijze waarop het was geplaatst, grote schade en letsel kunnen hebben veroorzaakt.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals hieronder weergegeven, dat:
1.
hij op 31 december 2009 te Naaldwijk, gemeente Westland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de lont van een stuk vuurwerk, welke tussen een klep van een oliebollenkraam en de voorkant van die oliebollenkraam was geplaatst, in aanraking gebracht met open vuur, ten gevolge waarvan dat stuk vuurwerk is ontploft en een klep van die oliebollenkraam geheel is weggeslagen en de vitrine van die oliebollenkraam is stuk geslagen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die oliebollenkraam en de zich daarin bevindende goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [A] en [B] en zich in de nabijheid van die oliebollenkraam bevindende personen, te duchten was;
2.
hij op 18 januari 2010 te [woonplaats], gemeente Westland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 10.515 hennepplanten, zijnde hennep een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van psycholoog O.C. van der Bent, d.d. 3 juni 2010. In deze rapportage concludeert voornoemde psycholoog dat verdachte ten tijde van het plegen van feit 1 enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en dat het onder 2 ten laste gelegde betrokkene volledig is toe te rekenen.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte ook ten aanzien van feit 2 als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, aangezien er volgens de verdediging ook een relatie is tussen de geconstateerde ADHD bij verdachte en het plegen van feit 2. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de conclusie van psycholoog Van der Bent, die terzake als deskundig moet worden beschouwd, op dit punt niet te volgen. De rechtbank neemt de bevindingen en de conclusies van psycholoog Van der Bent mitsdien over en maakt deze tot de hare.
Nu ook voor het overige geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden, is verdachte strafbaar.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een stuk vuurwerk tussen de klep van een oliebollenkraam geplaatst hetgeen grote schade aan de oliebollenkraam heeft veroorzaakt. [A] en [B] hebben voorts als gevolg van de ontploffing beiden gehoorschade opgelopen. De omstandigheid dat er verder geen voorbijgangers zijn geraakt en dat het letsel van de slachtoffers beperkt lijkt te zijn, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is.
Verdachte heeft in het geheel geen oog gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Uit de slachtofferverklaringen blijkt dat [A] en [B] geestelijk de klap nog niet te boven zijn. Ze komen al 22 jaar op de winterstandplaats in Naaldwijk, iets waar ze normaal gesproken naar uit kijken. Nu overheersen echter gevoelens van angst en onzekerheid. Daarnaast zijn zij gewoon in de maand januari met het gezin op vakantie te gaan. Dit jaar hebben ze deze tijd moeten besteden aan allerlei regelwerk en het zo snel mogelijk laten repareren van de oliebollenkraam. De oliebollenkraam is immers hun broodwinning
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 10.515 hennepstekken. Hennep is schadelijk voor de gezondheid en voorts bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Door het verzorgen van de hennepstekken heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het telen van hennep. Hij heeft zich hierbij alleen maar oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de rapportage Pro Justitia, omtrent verdachte, d.d. 3 juni 2010, opgemaakt door drs. O.C. van der Bent, GZ-psycholoog, en op de inhoud van het voorlichtingsrapport van de Reclassering omtrent verdachte, d.d. 12 maart 2010, opgemaakt door mw. [reclasseringsmedewerker], reclasserings-medewerker, en dhr. [leidinggevende], leidinggevende.
Uit de rapportages komt naar voren dat verdachte voldoet aan de criteria die passen bij Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD), overwegend hyperactief-impulsief type. Er is sprake van een relatie tussen de ADHD en het onder 1 ten laste gelegde. De ADHD wordt gekenmerkt door problemen met concentratie en aandacht en de regulatie van affecten en driften waardoor hyperactiviteit en impulsiviteit ontstaan. Het leren van ervaringen in het verleden wordt hierdoor belemmerd. Tevens is er bij verdachte sprake van misbruik van alcohol. Riskant gedrag (waaronder middelengebruik) wordt vaak gezien bij mensen met ADHD. Ook is verdachte niet in staat zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet dient te houden. Daarbij is hij bij bepaalde delicten (hennepteelt) een calculerende burger en lijkt het hem aan spijtgevoelens te ontbreken. Bij het uitblijven van een adequate behandeling is er, aldus de deskundige, een verhoogde kans op recidive.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat uit een op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 januari 2010 is gebleken dat verdachte eerder voor het telen van hennep met justitie in aanraking is geweest. Dit heeft verdachte klaarblijkelijk niet ervan weerhouden zich opnieuw aan een dergelijk feit schuldig te maken.
Alles in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Teneinde te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer zo lichtvaardig zal handelen als hij thans heeft gedaan, zal aan het voorwaardelijke strafdeel als voorwaarde worden verbonden dat verdachte zich onder begeleiding stelt van de reclassering en die behandelingen doorloopt die de reclassering nodig acht.
De vordering van de benadeelde partij.
[A], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 13.350,91 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke de wettelijke rente vanaf 31 december 2009.
[B], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2009.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [A], voor zover deze betrekking heeft op de post ‘eigen risico’ van de verzekeringsmaatschappij, groot € 1.250,-, van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [A], voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.000,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering van de benadeelde partij [A] toewijzen tot een bedrag van € 2.250,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 31 december 2009 is ontstaan.
De rechtbank acht voorts de vordering van de benadeelde partij [B], voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.000,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering van de benadeelde partij [B] toewijzen tot een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 31 december 2009 is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vorderingen in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partijen kunnen dit deel van hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Nu verdachte jegens de slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte met betrekking tot beide vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
T.a.v. feit 1 primair:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, ook als dit inhoudt een gericht onderzoek naar ADHD bij PsyQ en/of een behandeling bij Palier of soortgelijke instellingen;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [A], een bedrag van € 1.250,- aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
- [B], een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en dat zij dit gedeelte van de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van
- een bedrag groot € 2.250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A] en
- een bedrag groot € 1.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 respectievelijk 20 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
E.C.M. Bouman en A.M. Brakel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Heidinga, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2010.