ECLI:NL:RBSGR:2010:BN2147

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 23702
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van Dublin-claim en mededeling verweerder

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 juli 2010 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in het kader van de Dublin-regeling was geplaatst. Eiser, van Kameroense nationaliteit, was op 30 juni 2010 in bewaring gesteld door de Minister van Justitie, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de Dublin-claim onderzocht, waarbij eiser aanvoerde dat er geen afschrift van de claim in het dossier aanwezig was, wat de mededeling van de verweerder over de verzending van de claim aan de Spaanse autoriteiten in twijfel trok. De gemachtigde van de verweerder verklaarde echter ter zitting dat de claim op 7 juli 2010 was verzonden, en dat dit niet expliciet in de processtukken was opgenomen omdat het als diplomatieke post werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de verklaring van de gemachtigde van de verweerder te twijfelen, en dat het ontbreken van een expliciet bewijsstuk niet voldoende was om de mededeling te betwisten. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming was met de wet en dat er geen aanknopingspunten waren om te veronderstellen dat de Spaanse autoriteiten de claim niet zouden honoreren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 10 / 23702
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiser], volgens zijn verklaring geboren op [geboortedatum 1] dan wel [geboortedatum 2] en van Kameroense nationaliteit, verblijvende op [naam verblijf],
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. P.A.E. Engelen, advocaat te Kerkrade,
tegen
de Minister van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 30 juni 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Bij beroepschrift van 2 juli 2010 is namens eiser beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
1.3. Bij faxbericht van 12 juli 2010 heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2010, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw L.F.M. Verhaegh. Als tolk in de Franse taal was aanwezig drs. M.H.J. van Kasteren.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met deze wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat hoewel verweerders gemachtigde ter zitting heeft meegedeeld dat de Dublin-claim aan de Spaanse autoriteiten is verzonden, dit niet blijkt uit enig stuk in het dossier. Daarmee is de stelling van verweerders gemachtigde niet controleerbaar en deze dient als zodanig dan ook te worden betwist. Daaruit volgt dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de verwijdering van eiser werkt.
2.3. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4. Verweerder heeft eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel over voldoende middelen om zijn terugreis te bekostigen;
- zich heeft bediend van één of meerdere aliassen.
2.5. Bovenstaande gronden zijn onbestreden gebleven en vormen bovendien voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
2.6. De rechtbank overweegt verder als volgt.
2.7. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat op
16 juni 2010 een zogenoemde Dublin claim is verstuurd naar Bureau Dublin en aldaar is ontvangen op 18 juni 2010. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat Bureau Dublin op 7 juli 2010 de claim heeft verstuurd naar de autoriteiten van Spanje. Tevens heeft er op 7 juli 2010 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden.
2.8. Eiser heeft aangevoerd dat nu een (afschrift van de) Dublin-claim in het dossier ontbreekt, terwijl wel een voortgangsgesprek van eveneens 7 juli 2010 door verweerder is nagezonden, uit de stukken niet blijkt dat de Dublin-claim daadwerkelijk aan de Spaanse autoriteiten is verzonden. De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat de Dublin-claim op dezelfde datum is verzonden als de datum waarop het vertrekgesprek heeft plaatsgevonden, maar dat dit wel op een later tijdstip heeft plaatsgevonden. Voorts heeft verweerders gemachtigde ter zitting verklaard dat er geen (afschriften van) Dublin-claims aan het procesdossier worden toegevoegd, aangezien dit stukken zijn die als diplomatieke post worden aangemerkt. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot eisers gemachtigde, geen aanleiding om te twijfelen aan de ter zitting door verweerders gemachtigde gedane mededeling dat Bureau Dublin de claim op
7 juli 2010 heeft verzonden naar de Spaanse autoriteiten. Het enkele feit dat de claim niet expliciet blijkt uit een processtuk is onvoldoende om de mededeling van verweerders gemachtigde in twijfel te trekken.
2.9. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank ziet, nu een claimverzoek is ingediend bij de Spaanse autoriteiten en een negatief bericht op het verzoek niet voorligt, vooralsnog geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de Spaanse autoriteiten het claimverzoek niet zullen honoreren.
2.10. Evenmin kan naar dezerzijds oordeel worden gezegd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld teneinde de uitzetting te kunnen effectueren. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder in het onderhavige geval met het gebruik van in totaal vijf werkdagen alvorens de claim daadwerkelijk bij de Spaanse autoriteiten is ingediend, een redelijke termijn niet heeft overschreden.
2.11. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.12. Het vorenstaande maakt dat de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 in rechte stand kan houden en het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.13. Vorenstaand oordeel brengt met zich dat een grondslag voor toekenning van schadevergoeding ontbreekt.
2.14. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
2.15. Mitsdien wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2010.
w.g. mr. R.P. van der Pijl,
griffier w.g. mr. E.H.M. Druijf,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden: 19 juli 2010
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.