ECLI:NL:RBSGR:2010:BN1676

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/18723
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en onvoldoende voortvarendheid bij asielaanvraag van minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 juni 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een minderjarige eiser van Eritrese nationaliteit. Eiser meldde zich op 24 mei 2010 bij het AC Ter Apel met het oog op het indienen van een asielaanvraag, terwijl verweerder, de Minister van Justitie, op de hoogte was dat eiser op 29 april 2010 op basis van een claimakkoord naar Italië was uitgezet. De rechtbank oordeelde dat de eerste daadwerkelijke handeling ter voorbereiding van de uitzetting, een vertrekgesprek, pas op 31 mei 2010 had plaatsgevonden, en dat er onvoldoende voortvarendheid was betracht door verweerder. De rechtbank benadrukte dat de minderjarigheid van eiser een extra reden was om met meer dan normale voortvarendheid te handelen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, hevelde de maatregel van bewaring op en kende eiser een schadevergoeding toe voor de dagen die hij ten onrechte in bewaring had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig was geweest, en dat eiser recht had op een schadevergoeding van € 2.075,00. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 10/18723
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
X
van Eritrese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister van Justitie, hierna verweerder, heeft op 24 mei 2010 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 26 mei 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Daarbij is tevens om toekenning van schadevergoeding verzocht.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van maandag 7 juni 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F. van Dijk, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. Mr. Van Dijk heeft ter zitting aangegeven dat hij de zaak waarneemt voor mr. Janse. Mr. Van Dijk heeft de belangen van eiser behartigd en namens hem het woord gevoerd. Namens verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman, die het standpunt van verweerder heeft bepleit.
Omdat geen tolk aanwezig was, en in aanmerking genomen het ter zitting door mr. Van Dijk ingenomen standpunt ten aanzien van het alsnog in persoon horen van eiser, heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst.
1.5. Op 10 juni 2010 heeft de gemachtigde van eiser, mr. Janse, aan de rechtbank een faxbericht verzonden waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Ik wil u hierbij meedelen dat het niet (langer) noodzakelijk wordt geacht om cliënt in deze zaak te horen. Mij is ter ore gekomen dat cliënt toch niet zal verschijnen, in verband met een geplande overdracht naar Italië. Om die reden verzoek ik u het onderzoek te sluiten en zo spoedig mogelijk uitspraak te doen aan de hand van de stukken die zich in het dossier bevinden en hetgeen reeds namens cliënt ter zitting op 7 juni 2010 is aangevoerd. De geplande zitting van maandag a.s. behoeft dan ook geen doorgang te vinden.”
Naar aanleiding van het gestelde in het faxbericht is door de griffie van de rechtbank op 10 juni 2010 telefonisch navraag gedaan bij verweerder naar het moment van (de voorgenomen) overdracht van eiser aan Italië. In dat telefoongesprek is namens verweerder meegedeeld dat er voor eiser een vlucht naar Italië is geboekt voor dinsdag 15 juni 2010. Gelet op de inhoud van het faxbericht, mede bezien in het licht van de namens verweerder telefonisch verstrekte informatie omtrent het moment van overdracht, heeft de rechtbank besloten dat de voortgezette behandeling van het beroep ter zitting van maandag 14 juni 2010 doorgang zal vinden. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat zij bij haar beslissing niet reeds nu over te gaan tot sluiting van het onderzoek, heeft betrokken dat haar niet een schriftelijke verklaring van eiser heeft bereikt, inhoudende dat hij afziet van zijn recht te worden gehoord.
1.6. Op maandag 14 juni 2010 is het onderzoek ter zitting in aanwezigheid van eiser en zijn gemachtigde mr. Janse en een tolk in de Amhaarse taal voortgezet. Namens verweerder is als gemachtigde ter zitting verschenen mr. P.A.L.A. van Ittersum.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, zich niet gehouden heeft aan zijn vertrektermijn, en niet beschikt over middelen van bestaan. Voorts is in de maatregel vermeld dat deze is opgelegd ter uitvoering van buitenlandse verdragen (Verdrag van Dublin).
2.3. Namens eiser is er ter zitting van 7 juni 2010 op gewezen dat uit de stukken blijkt dat eiser eerder, te weten op 18 november 2009, door verweerder bij de Italiaanse autoriteiten is geclaimd. Omdat de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee weken op de claim hebben gereageerd, werden zij geacht te hebben ingestemd met de claim. Vervolgens is eiser op 29 april 2010 in het kader van de Dublinovereenkomst uitgezet naar Italië. Eenmaal in Italië, is eiser aldaar enige dagen gedetineerd geweest, waarna hij op straat is gezet. Vervolgens is eiser teruggekeerd naar Nederland, waar hij zich op 24 mei 2010 als “spontane asielzoeker” heeft gemeld op het AC Ter Apel. Nadat uit onderzoek was gebleken dat eiser eerder in het kader van de Dublinovereenkomst was uitgezet naar Italië, is hij, nog diezelfde dag, in vreemdelingenbewaring gesteld.
Namens eiser is gesteld dat het ervoor moet worden gehouden dat de termijn van zes maanden waarbinnen een claim moet worden geëffectueerd, nog niet was verstreken op het moment waarop eiser, op 24 mei 2010, in vreemdelingenbewaring is gesteld, waarbij eiser uitgaat van 3 december 2009 als beginpunt van de zesmaandentermijn. Dit betekent dat eiser op 24 mei 2010 nog op basis van die “oude” claim van 18 november 2009 had kunnen worden uitgezet naar Italië. Verweerder heeft dat evenwel niet gedaan, maar heeft in plaats daarvan pas op 1 juni 2010 een nieuwe claim ingediend bij Italië, welke claim op 3 juni 2010 is geaccepteerd. Verder is van belang dat pas op 31 mei 2010 een eerste vertrekgesprek met eiser is gehouden, derhalve op de achtste dag van zijn inbewaringstelling. Uit dit alles volgt dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. In dit verband is namens eiser verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 26 oktober 2009, zaak nr. 200905611/1/V3, MigratieWeb ve09001506. Daarom is in de visie van eiser zijn bewaring van meet af aan onrechtmatig, en moet het beroep gegrond worden verklaard.
2.4. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting van 7 juni 2010 aangegeven dat verweerder zich op het standpunt stelt dat hij de overdracht van eiser aan de Italiaanse autoriteiten wel degelijk met de bij iedere inbewaringstelling vereiste voortvarendheid ter hand heeft genomen. Daarbij is van belang dat op 31 mei 2010 een vertrekgesprek is gehouden met eiser, derhalve op de zevende dag na de dag van inbewaringstelling, terwijl vervolgens op 1 juni 2010 een claim is ingediend bij de Italiaanse autoriteiten. Op 3 juni 2010 heeft Italië de claim aanvaard. Op dit moment is verweerder bezig met het regelen van de feitelijke overdacht. Ten aanzien van de namens eiser opgeworpen stelling dat eiser nog op basis van de “oude” claim van 18 november 2009 naar Italië had kunnen worden uitgezet, heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat hij aanneemt dat het was vereist om een nieuw verzoek tot terugname in te dienen omdat de Unit Dublin dat anders niet zou hebben gedaan.
2.5. Bij faxbericht van 11 juni 2010 heeft verweerder aanvullende stukken toegezonden. Deze stukken betreffen:
1) een notitie van een op 11 juni 2010 namens verweerder gevoerd telefoongesprek met een medewerker van DT&V Zestienhoven, waarin het volgende is vermeld:
“Desgevraagd deelde de medewerker van DT&V mij mee dat betrokkene op 1 juni 2010 is geplaatst in [ ] en op 4 juni 2010 in JJI De Maasberg. Op 31 mei 2010 en 9 juni 2010 hebben vertrekgesprekken plaatsgevonden. Op 7 juni 2010 is een vlucht aangevraagd. Op 8 juni 2010 is het vluchtakkoord ontvangen. Betrokkene stond gepland om 15 juni 2010 uitgezet te worden.
Vandaag is een brief gekomen van de gemachtigde van betrokkene, waarin staat dat betrokkene de wens heeft om een (herhaalde) asielaanvraag in te dienen. Gelet hierop is de geplande uitzetting van 15 juni 2010 geannuleerd”;
2) een verslag van een op 9 juni 2010 met eiser gehouden vertrekgesprek;
3) een brief van 11 juni 2010 van de gemachtigde van eiser, waarin deze (onder meer) schrijft dat eiser een herhaald asielverzoek wenst in te dienen. De gemachtigde van eiser wijst er in de brief op dat eiser zich, met het oog op de indiening van een (herhaalde) asielaanvraag, op 24 mei 2010 spontaan heeft gemeld bij het AC Ter Apel, doch dat eiser toen niet in de gelegenheid is gesteld een asielaanvraag in te dienen. In plaats daarvan is eiser meteen in vreemdelingenbewaring gesteld. Tot op heden is eiser niet in staat gesteld om zijn herhaalde asielaanvraag te doen, aldus de gemachtigde van eiser in de brief. Voorts heeft de gemachtigde van eiser in de brief summier de redenen voor de herhaalde asielaanvraag vermeld; en
4) een emailbericht van 11 juni 2010, met daarbij als bijlage een verslag, opgesteld door (...). De rechtbank leidt uit dit verslag af dat (...), voornoemd, is verbonden aan JJI De Hunnerberg.
2.6. Ter zitting van 14 juni 2010 heeft de gemachtigde van eiser, in aanvulling op hetgeen ter zitting van 7 juni 2010 naar voren is gebracht, voorts nog gewezen op de minderjarigheid van eiser, hetgeen in de visie van de gemachtigde van eiser een aspect is dat maakt dat verweerder met meer dan de gebruikelijke vereiste voortvarendheid aan de uitzetting van eiser had moeten werken. In het verlengde hiervan heeft de gemachtigde van eiser, subsidiair, gesteld dat mocht de rechtbank niettemin van oordeel zijn dat verweerder wèl met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt, verweerder dan in elk geval is gehouden om eiser een geldelijke compensatie toe te kennen vanwege de omstandigheid dat eiser te laat is overgeplaatst naar een justitiële jeugdinrichting.
De gemachtigde van eiser heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, ter zitting nog de volgende rechterlijke uitspraken overgelegd:
- rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Rotterdam, 16 mei 2007, AWB 07/18804;
- rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Zutphen, 23 oktober 2008, AWB 08/36358; en
- AbRS, 7 november 2008, 200806195/1.
Daarbij heeft de gemachtigde van eiser ter zitting gemotiveerd aangegeven waarom zijns inziens uit deze uitspraken volgt dat verweerder in de zaak van eiser onvoldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt.
2.7. De rechtbank heeft ter zitting van 14 juni 2010 geconstateerd dat in de telefoonnotitie van verweerder van 11 juni 2010 kennelijk een stukje tekst is weggevallen, waar is vermeld dat “(..) DT&V mij mee[deelde] dat betrokkene op 1 juni 2010 is geplaatst in [stukje tekst weggevallen] en op 4 juni 2010 in JJI De Maasberg.” Daarbij heeft de rechtbank er op gewezen dat verweerder bij brief van 4 juni 2010 aan de rechtbank heeft bericht dat eiser sedert 27 mei 2010 is geplaatst in de PI Zaandam, en op 1 juni 2010 is overgeplaatst naar de JJI De Maasberg. Opsteller van de brief van 4 juni 2010 is drs. Wezeman, die ter zitting van 7 juni 2010 is opgetreden als gemachtigde van verweerder. Desgevraagd heeft de ter zitting van 14 juni 2010 verschenen gemachtigde van verweerder, mr. Van Ittersum, verklaard dat, wat het moment van overplaatsing van eiser naar een justitiële jeugdinrichting betreft, moet worden uitgegaan van het vermelde in de brief van 4 juni 2010, en niet van hetgeen is vermeld in de, door hemzelf (mr. Van Ittersum) opgestelde, telefoonnotitie van 11 juni 2010, en voorts dat verweerder zich niet zal verzetten tegen het toekennen van compensatie als door eiser verzocht, indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat daar termen voor zijn.
2.8. Vervolgens heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting van 14 juni 2010 verklaard dat verweerder het standpunt, zoals naar voren gebracht ter zitting van 7 juni 2010, handhaaft. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder nog aangegeven dat hij niet weet of eiser ook op basis van de “oude” claim van 18 november 2009 naar Italië had kunnen worden uitgezet omdat hij niet op de hoogte is van alle ins en outs van de Dublinprocedure. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat hij niet nader kan verklaren omtrent hetgeen is vermeld in model “HV21 Formulier bijzonderheden zaak” van 26 mei 2010. Ten slotte heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat, voor zover hem bekend, eiser zeer spoedig in de gelegenheid zal worden gesteld om een herhaalde asielaanvraag in te dienen.
2.9. De rechtbank overweegt als volgt.
2.10. Eiser is, na zich op 24 mei 2010 op het AC Ter Apel te hebben gemeld als zogenoemde spontane asielzoeker (zie hiervoor onder meer het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 24 mei 2010), diezelfde dag in vreemdelingenbewaring gesteld.
2.11. In een zich in het dossier van eiser bevindend model “HV21 Formulier bijzonderheden zaak” van 26 mei 2010 is onder meer vermeld:
“(-) is opnieuw in bewaring gesteld en overgebracht naar Cellencomplex Groningen.
26-05-2010 UPV, BCV, DT&V en bureau Dublin de nodige stukken gezonden.
Tevens bleek dat (-) in NSIS gesignaleerd stond als OAT op te sporen minderjarige met als signalerend land Italië.
Hierover is contact geweest met bureau Sirene die contact heeft gehad met Sirene Italië. Sirene Italië heeft het desbetreffende bureau ingelicht en die zou weer contact met politie Groningen opnemen.
Tot op heden, 26-05-2010, heeft Italië nog geen contact opgenomen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is niet zonder meer duidelijk wat moet worden verstaan onder “de nodige stukken” die zijn verzonden naar – onder andere – het bureau Dublin. Evenmin is zonder meer duidelijk wat de portee is van de zinsneden over het contact met of tussen bureau Sirene, Sirene Italië en de politie Groningen. De rechtbank verwijst in dit verband voorts naar de, hiervoor onder 2.8. opgenomen, reactie van de gemachtigde van verweerder op vragen omtrent dat formulier. Die reactie heeft bij de rechtbank niet tot meer duidelijkheid geleid.
Uit het dossier blijkt dat eiser op 27 mei 2010 is overgeplaatst van het politiebureau naar de PI Zaandam, waar op 31 mei 2010 het eerste vertrekgesprek met hem is gevoerd. Op 1 juni 2010 is eiser overgeplaatst naar een justitiële jeugdinrichting. Voorts is op 1 juni 2010 een claim ingediend bij de Italiaanse autoriteiten, welke claim op 3 juni 2010 is geaccepteerd.
In elk geval is, naar het oordeel van de rechtbank, het op 31 mei 2010 gehouden vertrekgesprek aan te merken als daadwerkelijke handeling ter voorbereiding van de uitzetting van eiser. Voor zover het verzenden, op 26 mei 2010, van “de nodige stukken” aan – onder andere – het bureau Dublin ook zou moeten worden aangemerkt als daadwerkelijke handeling ter voorbereiding van de uitzetting van eiser, overweegt de rechtbank dat in elk geval niet eerder dan op 1 juni 2010 bij de Italiaanse autoriteiten een claim is ingediend. Niet is gebleken van bijzondere, aan verweerder niet toe te rekenen omstandigheden die een verklaring kunnen zijn voor dit tijdsverloop tussen 26 mei 2010 en 1 juni 2010. Dit klemt temeer, nu eiser kort daarvóór, te weten op 29 april 2010, op basis van een claimakkoord naar Italië was uitgezet, waarvan verweerder (reeds) op de dag van eisers melding op 24 mei 2010 op de hoogte was. Niet valt in te zien dat – zo er al van wordt uitgegaan dat het indienen van een nieuwe claim was vereist – zodanig nader onderzoek nodig was dat die claim eerst op 1 juni 2010 kon worden ingediend. Voorts is van belang dat de vreemdeling minderjarig is, hetgeen een omstandigheid is die er, in het algemeen, toe noopt dat het dossier met meer dan normale voortvarendheid ter hand wordt genomen.
Onder deze omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank te kort geschoten in de door hem jegens eiser te betrachten voortvarendheid. Gelet op al het vorenoverwogene, moet het er derhalve voor worden gehouden dat de opgelegde maatregel van meet af aan niet gerechtvaardigd is geweest.
2.12. Het beroep van eiser tegen het besluit van 24 mei 2010 is gegrond. Hetgeen overigens namens eiser is aangevoerd, kan derhalve buiten bespreking worden gelaten.
De bewaring dient te worden opgeheven. Aan eiser wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, Vw 2000 een schadevergoeding toegekend voor de dagen die eiser ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht, met ingang van de dag waarop eiser in bewaring is gesteld
(24 mei 2010) tot heden, 18 juni 2010. De rechtbank gaat uit van drie dagen ten onrechte doorgebracht in een politiecel, en 22 dagen ten onrechte doorgebracht in een huis van bewaring, zodat eiser een bedrag toekomt van 3 x € 105,00 (per dag doorgebracht in politiecel) en 22 x € 80,00 (per dag doorgebracht in huis van bewaring), in totaal € 2.075,00.
2.13. Er bestaat aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 1.311,00 (1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 7 juni 2010; en 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 14 juni 2010, met een waarde per punt van € 437,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsbenemende maatregel krachtens artikel 59 Vw 2000 met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een vergoeding toe van € 2.075,00 (zegge: tweeduizend vijfenzeventig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.311,00 (zegge: éénduizend driehonderdelf euro) en bepaalt dat verweerder deze kosten dient te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. Bolhuis als griffier op 18 juni 2010.
Griffier
Rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: