ECLI:NL:RBSGR:2010:BN1331
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voogdij over minderjarige in het kader van adoptieprocedure
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juni 2010 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige voogdij over een minderjarige, geboren in Ghana. Het verzoek tot voorlopige voogdij is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Rotterdam-Rijnmond, en is gebaseerd op artikel 10 van de Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie (Wobka) en subsidiair op artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen beginseltoestemming is verleend voor de opneming van de minderjarige in Nederland, wat in strijd is met artikel 2 van de Wobka. De kinderrechter oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die het belang van de minderjarige zouden schaden bij toewijzing van het verzoek.
De kinderrechter heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige voor een termijn van 12 weken. De kinderrechter heeft daarbij opgemerkt dat de verzochte maatregel voorlopig is en losstaat van de uiteindelijke voogdij. De kinderrechter heeft ook de bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg vastgesteld, met uitzondering van uithuisplaatsing zonder machtiging van de kinderrechter.
De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de aspirant-adoptiefouders, vertegenwoordigers van de Raad en Bureau Jeugdzorg aanwezig waren. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de omstandigheden van de aspirant-adoptiefouders in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van de minderjarige sinds zijn opname in het gezin van de aspirant-adoptiefouders. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de voorlopige voogdij noodzakelijk is om de belangen van de minderjarige te waarborgen, met het oog op het verkrijgen van een burgerservicenummer en andere administratieve zaken.