RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 09/5916 en AWB 09/1461
Datum uitspraak: 29 juni 2010
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiseres]
geboren op [geboortedatum]
v-nummer [nummer]
van Sierraleoonse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. M.J. Verwers,
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Op 22 mei 2007 heeft eiseres verweerder verzocht haar uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Op 24 april 2008 heeft eiseres (opnieuw) bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag. Op 23 februari 2009 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing (AWB 09/5916).
Op 7 juni 2007 heeft eiseres een vergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ aangevraagd. Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft hiertegen op 5 november 2007 bezwaar gemaakt. De beslissing op bezwaar van 6 augustus 2008 is door verweerder ingetrokken. Op 15 januari 2009 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar (AWB 09/1461).
Bij besluit van 10 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van 24 april 2008 gegrond verklaard en aan eiseres op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek verleend tot 10 april 2010.
Bij hetzelfde besluit heeft verweerder het bezwaar van 5 november 2007 ongegrond verklaard en de aanvraag van eiseres om een vergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
De rechtbank heeft partijen in beide zaken bericht dat het beroep op grond van artikel 6:20 van de Awb wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 10 april 2009.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van beide beroepen heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 april 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I.A.M. de Groot.
De beoordeling inzake AWB 09/5916
1. Nu verweerder op 10 april 2009 een inhoudelijk besluit heeft genomen, heeft eiseres geen belang meer bij een rechterlijk oordeel op het beroep niet tijdig beslissen. De rechtbank zal dat beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2. Bij het besluit van 10 april 2009 is verweerder tegemoet gekomen aan het verzoek van eiseres door haar uitstel van vertrek te verlenen tot 10 april 2010. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd voor zover verweerder bij dat besluit heeft geweigerd aan haar de kosten te vergoeden die zijn verbonden aan de behandeling van het bezwaar.
3. Verweerder stelt geen kosten van het bezwaar te hoeven vergoeden en heeft daarbij verwezen naar artikel 7:15 van de Awb. In dat artikel is bepaald dat kosten van het bezwaar worden vergoed, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nu er in casu geen sprake is van een herroepen besluit, immers, er was nog geen primair besluit, kan verweerder niet tot vergoeding overgaan.
4. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld 5 juli 2006, LJN AY0399), staat het gebruik van de term ‘herroepen’ niet in de weg aan de mogelijkheid van veroordeling tot vergoeden van de kosten van het maken van bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op aanvraag. Dit betekent in het onderhavige geval dat kosten die eiseres in verband met dat bezwaar heeft moeten maken, moeten worden vergoed, tenzij het uitblijven van het besluit verweerder niet kan worden verweten.
5. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige dossier de gang van zaken in de besluitvorming geen schoonheidsprijs verdient. Het verzoek van eiseres van 22 mei 2007 is gevolgd door een bezwaar van 5 juni 2007 tegen het niet tijdig nemen van een beslissing en een beroep niet tijdig beslissen van 7 november 2007 bij de rechtbank. Bij uitspraak van 16 april 2008 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats is het beroep gegrond verklaard. Evenwel bleef een inhoudelijke beslissing van verweerder na deze uitspraak uit, hetgeen voor eiseres aanleiding vormde om op 23 april 2008 opnieuw bezwaar te maken tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag. Eerst op 10 april 2009 is de beslissing op bezwaar gevolgd. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn om te beslissen is overschreden, terwijl gesteld noch gebleken is dat de termijnoverschrijding verweerder niet kan worden verweten.
6. Nu eiseres in het bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de door haar in verband met het maken van bezwaar tegen het uitblijven van het besluit op haar aanvraag gemaakte kosten en deze kosten betrekking hebben op beroepsmatig verleende rechtsbijstand, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking.
7. Het beroep is gegrond nu verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten in bezwaar ten onrechte heeft afgewezen. Het besluit van 10 april 2009 komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal verweerder opdragen deze kosten te vergoeden volgens factor 0,25 (0,25 x € 322,= is € 80,50).
De beoordeling inzake AWB 09/1461
8. Nu verweerder op 10 april 2009 een inhoudelijk besluit heeft genomen, heeft eiseres geen belang meer bij een rechterlijk oordeel op het beroep niet tijdig beslissen. De rechtbank zal dat beroep niet-ontvankelijk verklaren.
9. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank, afgezien van ambtshalve te beoordelen aspecten, het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
10. Verweerder heeft allereerst overwogen dat aan eiseres op grond van artikel 17, eerste lid onder c van de Vw 2000 vrijstelling wordt verleend van het vereiste dat zij dient te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Verweerder heeft voorts overwogen dat eiseres niet voldoet aan een van de voorwaarden voor het verlenen van de gevraagde beperking ‘medische behandeling’ nu zij niet heeft aangetoond en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de financiering van de medische behandeling deugdelijk is geregeld. Dit heeft tot gevolg dat een verblijfsvergunning op die grond niet kan worden verleend. Verweerder heeft vervolgens onder verwijzing naar artikel 3.100 van het Vreemdelingenbesluit 2000 de aanvraag van eiseres opgevat als inhoudende een aanvraag onder de beperking ‘medische noodsituatie’. Uit het advies van het BMA van 14 december 2008 blijkt volgens verweerder dat stopzetting van de medische behandeling niet een medische noodsituatie zal doen ontstaan. Het door het BMA geschetste beeld wordt volgens verweerder bevestigd door het advies van de behandelend psychiater van eiseres van 13 maart 2009, waarin wordt vermeld dat de diagnose ongewijzigd is. Nu er verder niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die aanleiding vormen voor toepassing van artikel 4:84 van de Awb, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
11. De rechtbank stelt vast dat gelet op de aanvullende gronden en het behandelde ter zitting de discussie in beroep zich concentreert op het oordeel van verweerder ten aanzien van het al dan niet ontstaan van een medische noodsituatie na stopzetting van de medische behandeling. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het BMA-advies op dit punt innerlijk tegenstrijdig en niet concludent is. Het advies van de behandelend psychiater van 13 maart 2009 is niet voorgelegd aan het BMA, waardoor het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het BMA-advies voldoet niet aan de vereisten die aan een deskundig advies worden gesteld. Volgens eiseres heeft verweerder gehandeld in strijd met zijn vergewisplicht.
12. De rechtbank overweegt als volgt.
13. Verweerder heeft zijn standpunt dat stopzetting van de medische behandeling geen medische noodsituatie zal doen ontstaan gebaseerd op het advies van het BMA van 14 december 2008. Uit vaste jurisprudentie ter zake volgt dat een BMA-advies kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient een dergelijk advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding, voor zover mogelijk en verantwoord, van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. In dat geval zal verweerder niet dan na het instellen van nader onderzoek ter zake en na bevestiging van de desbetreffende informatie, deze aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen.
14. Het BMA-advies van 14 december 2008 is mede gebaseerd op informatie van de behandelend psychiater van eiseres van 14 november 2008.
In het BMA-advies wordt (onder 1b) vermeld dat er bij eiseres “nog steeds sprake is van een chronische posttraumatische stressstoornis en een chronische depressie met pseudohallucinaties en suicidaliteit. De situatie is iets rustiger als voorheen, maar de behandelend psychiater geeft aan dat de geringste trigger weer een toename van klachten zal geven met kans op cicade. Daarnaast is er sprake van littekens en verminking.” Beschreven wordt (onder 2) dat eiseres medicatie ontvangt en in therapie is.
Op de vraag (3) ‘Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?’ vermeldt het BMA-advies: “Nee, ik verwacht niet dat het staken van de behandeling een medische noodsituatie zal veroorzaken. Door de behandelend psychiater wordt echter heel duidelijk aangegeven dat gedwongen terugkeer naar het land van herkomst een ernstige verslechtering met heftige suicidaliteit zal oproepen. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is het antwoord op vraag 3 niet concludent. Immers, niet eenduidig blijkt uit het antwoord van de BMA-arts of het BMA meegaat met de visie van de behandelend psychiater of niet. En als al geconcludeerd moet worden dat het BMA niet meegaat met de visie van de behandelend psychiater, dan ontbreekt een onderbouwing daarvan. Het had op de weg van verweerder gelegen het BMA te verzoeken het advies op dit punt te verduidelijken. Verweerder heeft dit nagelaten.
15. Verweerder heeft het BMA-advies van 14 december 2008 eerst op 12 februari 2009 aan de gemachtigde van eiseres toegestuurd. De gemachtigde heeft verweerder op 16 maart 2009 een brief doen toekomen van de behandelend psychiater van 13 maart 2009 over het ‘huidige toestandsbeeld’ van eiseres.
De behandelend psychiater vermeldt het volgende: “Zoals u weet lijdt cliënte aan een ernstige depressie, eenmalige episode, met suicidaliteit, in het kader van complex PTSS met dissociatieve kenmerken. Samenhangend met de complexe traumatisering maakt zij een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling NAO door, gekenmerkt door gevoelens van zelfhaat en waardeloos zijn. (…) Samenvattend acht ik diagnose ongewijzigd. Ook ten aanzien van de prognose ben ik van mening dat zij wel over de veerkracht beschikt om – heel geleidelijk – te profiteren van behandeling, gericht op de complexe traumatisering met dissociatieve momenten en bijkomende persoonlijkheidsproblematiek, indien een door haar als veilig beleefde behandeling mogelijk is. Zoals u weet acht zij Sierre Leone volstrekt onveilig op grond van het doorgemaakte. Bij het afbreken van de behandeling zijn terugval en het risico op suicide te verwachten. Gezien haar onduidelijke toekomstverwachting is enige stabilisatie het maximaal haalbare.”
Verweerder heeft ervan afgezien deze brief van de behandelend psychiater in het kader van de onderhavige besluitvorming voor te leggen aan het BMA. Dat was, mede gelet op de onduidelijkheid in de beantwoording over de vraag naar het ontstaan van een medische noodsituatie, naar het oordeel van de rechtbank wel zo zorgvuldig geweest.
16. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het BMA-advies van 14 december 2008 niet zonder meer ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn standpunt dat stopzetting van de medische behandeling geen medische noodsituatie zal doen ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldaan aan zijn vergewisplicht en is het BMA-advies onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen nu de latere informatie van de behandelend psychiater niet door verweerder aan het BMA is voorgelegd alvorens het bestreden besluit te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit tezamen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies op.
17. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de hierop gerichte grieven van eiseres slagen en dat het beroep gegrond is.
18. Tot slot overweegt de rechtbank nog het volgende. In het kader van een nieuw verzoek van van 1 februari 2010 van eiseres haar uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000, heeft verweerder opnieuw het BMA om advies gevraagd. Daarbij heeft verweerder de brief van 13 maart 2009 van de behandelend psychiater alsnog aan het BMA voorgelegd. Dat het BMA in het advies van 2 maart 2010 in die procedure met betrekking tot vraag 3 tot een anders geformuleerde conclusie komt, maakt voor de onderhavige procedure niet uit. Immers er ligt daar een ander toetsingskader voor, terwijl het in de onderhavige procedure gaat om de beoordeling van een aanvraag regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische noodsituatie’.
19. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het besluit van 10 april 2009 met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag van een vergunning regulier tot stand is gekomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb, zodat het in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
In AWB 09/5916 en AWB 09/1461
20. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke kosten zijn begroot op € 966,= aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt per ingediend beroepschrift, 1 punt voor aanwezigheid ter zitting, € 322,= per punt). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiseres met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank. Tevens zal verweerder worden opgedragen aan eiseres het griffierecht te vergoeden.
verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 10 april 2009 behalve voor zover daarin aan eiseres uitstel van vertrek is verleend tot 10 april 2010;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966,=; dit bedrag dient te worden betaald aan de griffier van deze nevenzittingsplaats, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
draagt verweerder inzake AWB 09/5916 op aan eiseres te vergoeden de proceskosten in bezwaar ten bedrage van € 80,50 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan eiseres;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eiseres € 150,= te betalen ter vergoeding van het door haar betaalde griffierecht inzake AWB 09/5916;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eiseres € 145,= te betalen ter vergoeding van het door haar betaalde griffierecht inzake AWB 09/1461.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Ruinaard in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2010
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).