RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], geboren op [1976], van gestelde Chinese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht,
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: P. Bosch.
Verweerder heeft op 12 juni 2010 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 juni 2010. Eiseres heeft in persoon en bij gemachtigde en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Eiseres voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat, nu toezeggingen van de Chinese consul van laisser passers (lp’s) niet automatisch tot afgifte van de lp’s zullen leiden, noch tot de daadwerkelijke verwijdering van eiseres. Eiseres voert voorts aan dat van de achttien toegezegde lp’s van de Chinese consul slechts één ziet op een ongedocumenteerd persoon en dat ook om die reden de stelling van verweerder dat er voor eiseres zicht op uitzetting naar China aanwezig is, onvoldoende is gestaafd.
3. Ter zitting heeft verweerder, onder verwijzing naar het verslag van het overleg met de Vaste Kamercommissie voor Justitie van 14 april 2010, TK 19637, nr. 1335, en als vervolg daarop, meegedeeld dat de Chinese consul in de maand mei toezeggingen heeft gedaan voor de afgifte van achttien lp’s voor onvoldoende danwel niet gedocumenteerde Chinese onderdanen. Verweerder is op dit moment bezig de desbetreffende vreemdelingen te traceren teneinde tot uitzetting over te gaan. Op zeer korte termijn is een afspraak met de Chinese autoriteiten voorzien om de voor deze personen toegezegde lp’s te kunnen afgeven.
4. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling) tot hiertoe de lijn heeft gevolgd dat gelet op de opstelling van de Chinese autoriteiten dat zij geen lp’s afgeven voor de gedwongen uitzetting van ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen, voor deze categorie vreemdelingen geen zicht op uitzetting bestaat.
5. Waar de Afdeling in zijn uitspraak van 26 november 2008, LJN BG5708, heeft overwogen dat de toezegging van twee lp’s weliswaar een belangrijke aanwijzing was voor een verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten maar dat dit aantal nog te beperkt was om reeds op grond daarvan aannemelijk te achten dat op dat moment weer sprake was van zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn, overweegt de rechtbank dat zij hetgeen is vermeld onder 3 waardeert als een zodanige verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten betreffende de afgifte van bedoelde lp’s sinds voormelde uitspraak van de Afdeling, dat dit op dit moment de conclusie kan dragen dat er voor vreemdelingen als eiseres zicht op uitzetting bestaat. Gelet hierop is thans wederom van belang dat eiseres haar rechtsplicht vervult tot medewerking aan haar uitzetting. Eiseresses stelling dat van de 18 toegezegde lp’s slechts èèn zag op een ongedocumenteerde leidt thans niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond van eiseres slaagt derhalve niet.
6. De door eiseres ingeroepen uitspraken van de Afdeling van 16 december 2008, LJN BG 9500, en van de rechtbank ‘s Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 18 februari 2010, LJN BL5551, kunnen niet leiden tot een ander oordeel nu zij zien op een andere rechtsvraag.
7. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2010.
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.