ECLI:NL:RBSGR:2010:BM9622

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/9094, 08/9160, 08/9176, 08/9271 en 09/197 WRO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reguliere bouwvergunning en vrijstelling ex art. 19.2 WRO voor bouw appartementencomplex

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 juni 2010 uitspraak gedaan over de aanvraag van een reguliere bouwvergunning en vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de bouw van een appartementencomplex met 27 woningen. De vergunninghoudster, [K] B.V., had op 15 februari 2008 een aanvraag ingediend voor het oprichten van het complex op een perceel aan de [straat 1] in [plaats]. De rechtbank heeft de beroepen van verschillende eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de gemeente op basis van de WRO vrijstelling kan verlenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de parkeerbehoefte van het bouwplan voldoet aan de eisen van het Westlandse Verkeers- en Vervoersplan, en dat de vergunninghoudster voldoende parkeerplaatsen kan realiseren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de bezwaren van de eisers, zoals schaduwhinder en geluidsoverlast, onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de vergunninghoudster en de omwonenden in redelijkheid zijn afgewogen en dat de vrijstelling terecht is verleend.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de procedure correct is doorlopen en dat de vergunning op de juiste wijze is verleend. De eisers hebben geen overtuigende argumenten aangedragen die de beslissing van de gemeente in twijfel trekken. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de bouwvergunning en de vrijstelling zijn bevestigd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 08/9094, 08/9160, 08/9176, 08/9271 en 09/197 WRO
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
1. [A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. [B];
2. [C] h.o.d.n. [D] v.o.f., wonende te [plaats], eiser, gemachtigde mr. drs. [E];
3. [F], wonende te [plaats], eiseres, gemachtigde mr. [G];
4. [eisers onder sub 4], allen wonende te [plaats], eisers, gemachtigde [H];
5. [I], wonende te [plaats], eiser, gemachtigde mr. [J],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder.
Derde partij: [K] B.V., gevestigd te [plaats 2], vergunninghoudster, gemachtigde mr. J. Geelhoed.
I PROCESVERLOOP
Op 15 februari 2008 heeft vergunninghoudster een aanvraag om reguliere bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een appartementencomplex bestaande uit 27 woningen op het perceel [straat 1] [nummers] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [...].
Verweerder heeft besloten de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te volgen.
Het ontwerpbesluit alsmede de aanvraag en de bijbehorende bescheiden hebben vanaf
25 juli 2008 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Bij brief van 31 augustus 2008, ingekomen bij verweerder op 2 september 2008, hebben eiser sub 1 en eiser sub 5 een zienswijze ingediend. Eiser sub 2 heeft een zienswijze ingediend bij brief van 15 augustus 2008, ingekomen op 19 augustus 2008. Eiseres sub 3 heeft een zienswijze ingediend bij brief van 2 september 2008, ingekomen op 3 september 2008. Alle eisers sub 4 hebben een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 7 november 2008, verzonden 10 november 2008, heeft verweerder de gevraagde reguliere bouwvergunning, alsmede vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser sub 1 bij brief van 17 december 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld, zaaknummer AWB 08/9094 WRO. De gronden zijn daarna aangevuld.
Eiser sub 2 heeft bij per fax verzonden brief van 18 december 2008 beroep ingesteld, zaaknummer AWB 08/9160 WRO. De gronden zijn eveneens daarna aangevuld.
Eiseres sub 3 heeft bij brief van 19 december 2008, ingekomen op dezelfde datum beroep ingesteld, zaaknummer AWB 08/9176 WRO.
Eisers sub 4 hebben bij brief van 14 december 2008, ingekomen op 22 december 2008 beroep ingesteld, zaaknummer AWB 08/9271 WRO.
Eiser sub 5 heeft bij brief van 18 december 2008, ingekomen bij verweerder op 19 december 2008 en op 12 januari 2009 bij de rechtbank, beroep ingesteld, zaaknummer AWB 09/197 WRO. De gronden zijn eveneens daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft bij brief van 11 maart 2009 haar zienswijze op de beroepen gegeven.
De beroepen zijn op 5 februari 2010 gevoegd ter zitting behandeld.
Eiser sub 1 is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser sub 2 is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [L], werkzaam bij de Stichting [M]. Eiseres sub 3 is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [N], werkzaam bij [O]. Eiser [H] is in persoon verschenen. Eiser sub 5 is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [P] en drs. [Q].
Namens vergunninghoudster is verschenen [R], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat eisende partijen de gelegenheid krijgen binnen twee weken schriftelijk te reageren op de door gemachtigde van verweerder ter zitting overgelegde berekening van de parkeerbehoefte in de oude situatie.
Alle eisende partijen hebben vervolgens een reactie ingediend. Verweerder heeft daarop bij brief van 8 maart 2010 gereageerd.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft.
II OVERWEGINGEN
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Het bouwplan voorziet in het oprichten van een appartementencomplex van 27 woningen verdeeld over vier bouwlagen. De bouwhoogte varieert van circa 7,40 meter tot 14,80 meter. Onder het gebouw is een parkeergarage voorzien voor 32 auto's. Het perceel is gelegen op de hoek van de [straat 3], de [straat 1] en de [straat 2] te [plaats]. Er zullen acht goedkope en 19 dure appartementen worden gebouwd. Het ter plaatse aanwezige gebouw, dat een woon- en detailhandelsbestemming heeft, zal worden gesloopt.
Eisers sub 1 en 5 wonen aan de [straat 1] tegenover het bouwplan. Eiser sub 2 woont naast het bouwplan aan de [straat 2]. Eiseres sub 3 woont eveneens aan de [straat 2]. Eisers sub 4 wonen aan de [straat 1], [straat 3], [straat 4] en
[straat 2], eveneens in de directe nabijheid van het bouwplan.
In het bestreden besluit is overwogen dat op verzoek van vergunninghoudster schaduw-diagrammen zijn gemaakt, waaruit blijkt dat de woningen van eisers zodanig ten opzichte van het appartementencomplex zijn gelegen dat nauwelijks sprake zal zijn van slagschaduw.
In de ruimtelijke onderbouwing is een planologisch/stedenbouwkundige afweging gemaakt, waarin wordt uiteengezet hoe het bouwplan zich verhoudt tot de omgeving.
Uit de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen berekening van de parkeerbehoefte blijkt dat het bouwplan in voldoende mate voorziet in haar eigen parkeerbehoefte.
De geluidoverlast als gevolg van bijvoorbeeld extra verkeersbewegingen of spelende kinderen zal volgens verweerder minimaal zijn en is inherent aan het wonen in de bebouwde kom.
Eiser sub 1 heeft gesteld dat tegen de bouwvergunning bezwaar open staat. Eiser sub 1 stelt voorts dat hij ten gevolge van het bouwplan aan de voorzijde van zijn woning geen ochtendzon meer zal krijgen en de lichtinval zal verminderen. In zijn optiek getuigt hoogbouw op deze locatie van slechte ruimtelijke ordening. Eiser sub 1 vreest dat de uitrit van de parkeergarage tot gevaarlijke situaties zal leiden, dat het bouwplan tot parkeerproblemen zal leiden, alsmede dat de geluidoverlast zal toenemen.
Eiser sub 2 heeft aangevoerd dat het bouwplan niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Er is sprake van een grote inbreuk op het planologisch regime, zeker door de hoogte van het bouwplan, zodat hoge eisen aan de planologische onderbouwing moeten worden gesteld. Een toelichting op de relatie tussen het bouwplan en het rijks- en provinciaal beleid ontbreekt in de ruimtelijke onderbouwing. Het pand is te groot en staat niet in verhouding tot eisers pand en tot de omgeving. Een stedenbouwkundige onderbouwing die rekening houdt met de randvoorwaarden ontbreekt hierin.
Het welstandsadvies is slechts een stempeladvies. De financiële haalbaarheid van het bouwplan is onvoldoende onderzocht. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom geen onderzoek is vereist naar de luchtkwaliteit en of er compenserende maatregelen worden getroffen nu het verharde oppervlak toeneemt. Parkeeroverlast valt te verwachten, aangezien per saldo slechts 32 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Ten onrechte worden 14 parkeerplaatsen in mindering gebracht, omdat dit openbare parkeerplaatsen zijn. Het bouwplan tast eisers privacy enorm aan. Voorts vreest eiser sub 2 geluidsoverlast te ondervinden, alsmede vermindering van lichtinval.
Eiseres sub 3 heeft naar voren gebracht dat de bouwvergunning niet met afdeling 3.4. van de Awb is voorbereid en dat bezwaar open staat tegen de bouwvergunning. Voorts voert zij aan dat de vermindering van haar privacy had moeten worden meegenomen bij de besluitvorming. Er treedt schaduwwerking op in haar tuin in namiddag en avond. Er is nagelaten schaduwdiagrammen te maken na 15:00 uur.
Evenmin is meegewogen dat het uitzicht vanuit haar woning verdwijnt. De uitgang van de parkeergarage komt uit op het trottoir en leidt tot een verkeersonveilige situatie.
Nergens is onderbouwd waarom het bouwplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid. Evenmin is onderbouwd of de aannemer de financiële middelen heeft om het project op juiste wijze te realiseren.
Eisers sub 4 achten het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand en vrezen een toename van de schaduwwerking, verkeer, parkeerdruk en vermindering van hun privacy.
Eiser sub 5 heeft gesteld dat geen goede stedenbouwkundige inpassing heeft plaatsgevonden, omdat het bouwplan vanwege de bouwhoogte niet passend is in verhouding tot de omgeving. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de bestaande hoge parkeerdruk. Hij vreest daarnaast dat zijn woongenot zal worden aangetast.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan geen voorschriften ten aanzien van de maximaal toelaatbare bouwhoogte bevat, zodat ook nu bebouwing is toegestaan met een bouwhoogte zoals het vergunde appartementencomplex. In dat opzicht kan niet van verslechtering van uitzicht worden gesproken.
In het streekplan Zuid-Holland West wordt aangegeven dat ruimte voor wonen kan en moet worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied, zijnde het gebied dat is gelegen binnen de rode contouren. In de gemeentelijke Visie Greenport Westland 2020 is de kern [plaats] aangewezen als "Bestaand klein stedelijk gebied", dat een verdichtingsopgave heeft. Een uitwerking van het beleid en hoe invulling moet worden gegeven aan de verdichtingsopgave is vastgelegd in de Uitgangspunten Ruimtelijke Ontwikkelingskaders voor de kernen.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat kan worden volstaan met het aantonen van de financiële haalbaarheid op hoofdlijnen, omdat de gemeente geen financieel aandeel heeft in het project.
Uit de schaduwdiagrammen komt naar voren dat geen sprake is van onevenredige hinder. Uit de ruimtelijke onderbouwing en de reactie op de zienswijzen blijkt dat het bouwplan passend is op de gevraagde locatie, zowel op zichzelf als in zijn omgeving, alsmede dat naast het belang van de aanvrager ook de belangen van omwonenden zijn meegewogen.
Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan op basis van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) achterwege blijven.
Niet aangetoond wordt waarom de uitgang van de parkeergarage daadwerkelijk verkeersonveilig is. De uitgang van de parkeergarage is met goedkeuring van de verkeersdeskundige van de gemeente ontworpen.
De parkeerbehoefte die er is bij het bestaande gebruik nabij het te bouwen perceel en het (eventuele) tekort aan bestaande parkeerplaatsen kan en mag niet worden meegewogen bij het bouwplan. Door de komst van de appartementen wordt een parkeerbehoefte gegenereerd van 54 parkeerplaatsen. De reeds aanwezige 14 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden uitgebreid met 8 plaatsen. Daarnaast wordt onder het appartementencomplex een parkeergarage gebouwd met 32 plaatsen. Alle aan te leggen parkeerplaatsen voldoen aan de minimale afmetingen voor parkeerplaatsen zoals bepaald in artikel 2.5.30, tweede lid, onder a, van de Bouwverordening gemeente Westland 2005. Met de bouw van 27 woningen zal het aantal verkeersbewegingen met circa 135 per dag toenemen. Gezien het aantal te bouwen woningen en de afstand van de woningen onderling zal er nauwelijks sprake zijn van geluidsoverlast. Aangezien het bouwplan voldoet aan het gestelde in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek en bij het ontwerp van het appartementencomplex rekening is gehouden met inkijk door de indeling van de gevels en verschillende ruimten/functies van het appartementencomplex, is voldoende rekening gehouden met inkijk in bestaande woningen en tuinen en is er geen sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de door verweerder overgelegde stukken vast dat de vrijstelling en de bouwvergunning met toepassing van afdeling 3.4.van de Awb zijn voorbereid. De besluitvorming en kennisgeving hierover zijn op juiste wijze geschied. De rechtbank is dan ook bevoegd om van de beroepen kennis te nemen[IKr1][gv2].
Eerst ter zitting is door eiser sub 1 aangevoerd dat geen ontwerpbesluit ter inzage zou zijn gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser sub 1 zijn stelling niet aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. De rechtbank is ook niet gebleken dat belanghebbenden in hun belangen zouden zijn geschaad.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden.
Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het bepaalde onder d dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
In artikel 2.5.24, eerste lid, van de bouwverordening gemeente Westland 2005 (hierna: de bouwverordening) is bepaald dat de hoogte van een bouwvergunningplichtig bouwwerk niet meer mag bedragen dan 15 meter.
Artikel 2.5.30 van de bouwverordening luidt als volgt:
1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
2. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 meter bij 5 meter bedragen.
3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het derde lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "[plaats] West". Het betrokken perceel heeft de bestemming "Woon- en /of Detailhandelsdoeleinden" (WD6), "Erven"(E3), "Verkeers-doeleinden" met de subbestemming "Verblijfsgebied" (Vg).
Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming WD bestemd voor het wonen en/of het uitoefenen van detailhandel.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend hoofdgebouwen, uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
In het derde lid, aanhef en onder a, van dit artikel is bepaald dat voor het bouwen de aanduidingen op de kaart gelden alsmede dat uitsluitend op de gronden met de nadere aanwijzing (g) de woningen gestapeld mogen worden gebouwd. In het derde lid, onder b, is bepaald dat indien niet in de zijerfscheiding wordt gebouwd, de afstand van meer dan twee-aaneen gebouwde woningen tot de zijerfscheiding, ten minste 1,00 meter moet bedragen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Erven (E)" aangewezen gronden bestemd voor erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
In artikel 15, tweede lid, is bepaald dat op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften geeft het op de kaart achter een letter of combinatie van letters ingeschreven arabische cijfer de maximaal toelaatbare goothoogte van gebouwen in meters aan, dan wel - voorzover een platte afdekking wordt toegepast - de maximaal toelaatbare hoogte van het boeiboord van het platte dak.
In dit geval op gronden met de bestemming "WD" 6 meter en op gronden met de bestemming "E" 3 meter.
Ingevolge artikel 18 van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Verkeersdoeleinden" met de subbestemming "Verblijfsgebied (Vg)" aangewezen gronden bestemd voor wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, bepaald door en gericht op de aangrenzende bestemming, alsmede voor parkeerplaatsen en speel- en groenvoorzieningen.
Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening bij besluit van 9 oktober 2007 een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld en op de in de Provinciewet voorgeschreven wijze gepubliceerd in het provinciaal blad van Zuid-Holland nummer 96 van 24 oktober 2007. De lijst is opgesteld op basis van het huidige provinciale ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in de streekplannen en de Nota regels voor Ruimte.
Volgens die lijst kan het college van burgemeester en wethouders in een aantal limitatief opgesomde situaties vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen. Deze situaties betreffen, voor zover hier van belang, het in stedelijk gebied bouwen ten behoeve van de woonfunctie (woningen, woonzorgcentra, woonwagens et cetera) - inclusief bij die functie behorende bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen (garages, carports, parkeerkelders, zwembaden, et cetera) - en het omzetten van bestaande functies naar een woonfunctie.
GS hebben in hun besluit van 9 oktober 2007 uitzonderingen geformuleerd waarin is bepaald in welke gevallen geen gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO. Ook hebben zij in dat besluit randvoorwaarden geformuleerd waaraan moet zijn voldaan alvorens van die bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt.
Als randvoorwaarde is onder meer gesteld dat vrijstelling pas mag worden verleend nadat de verplichte watertoets als bedoeld in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening is uitgevoerd en een positief advies van de waterbeheerder(s) is ontvangen.
Blijkens de gedingstukken heeft [S] B.V. een watertoets uitgevoerd en op
2 april 2008 daaromtrent rapport uitgebracht, dat de instemming heeft van het Hoogheem-raadschap van Delfland. Daarmee is aan de hieromtrent in het besluit van GS van 9 oktober 2007 gestelde randvoorwaarde voldaan.
Gelet op het vorenstaande kon verweerder voor dit geval zijn bevoegdheid ontlenen aan het besluit van 9 oktober 2007.
De aan de ruimtelijke onderbouwing van een project te stellen eisen zijn minder zwaar, naarmate de inbreuk van het bouwplan ten behoeve waarvan vrijstelling wordt verleend op de bestaande planologische situatie geringer is.
Het bouwplan behelst een overschrijding van de maximaal toegestane goothoogte van de bestemmingen "WD" en "E". Tevens wordt de bouwgrens aan de zijde van de [straat 3] door de entree voor de stallingsgarage met meer dan 1,5 meter (3 meter) overschreden. Daarnaast wordt het appartementencomplex aan de zijde van de [straat 2] op de erfgrens gebouwd. Voorts is het oprichten van een appartementencomplex niet ten dienste van de bestemmingen "E" en "Vg". Aan de zijde van de [straat 1] wordt het bestemmingsvlak "WD" niet overschreden.
Bij het bepalen van de mate van ingrijpendheid van een bouwplan op het planologische regime gaat het niet om de afwijking daarvan ten opzichte van wat in feitelijke zin door het bouwplan vervangen wordt, maar om de afwijking ten opzichte van hetgeen op grond van het bestemmingsplan op het perceel is toegelaten.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ook thans bebouwing is toegestaan met een bouwhoogte zoals het vergunde appartementencomplex, nu het bestemmingsplan geen voorschriften ten aanzien van de maximaal toelaatbare bouwhoogte bevat en op grond van artikel 2.5.24, eerste lid, van de bouwverordening de hoogte van een bouwvergunningplichtig bouwwerk maximaal 15 meter mag bedragen. Het oprichten van een gebouw met een goothoogte van 6 meter en een zadeldak met een nokhoogte van 15 meter behoort op basis van de thans geldende bebouwingsvoorschriften immers tot de mogelijkheden. Daarentegen maakt het bouwplan wel inbreuk op de planologische situatie, aangezien het bouwplan hoger zal worden dan de aanwezige bebouwing in de omgeving.
Mede gelet op de overige genoemde overschrijdingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een meer dan geringe inbreuk op het geldende planologische regime.
Blijkens de ruimtelijke onderbouwing is het bouwplan in overeenstemming met het provinciaal en regionaal beleid. Verwezen is onder meer naar het Regionaal Structuurplan Haaglanden, vastgesteld 20 februari 2002, waarin het perceel is aangewezen als bestaand stads- en dorpsgebied, waarbij het volgens bijlage A gaat om bestaand of in aanleg zijnd aaneengesloten bebouwd gebied, waarbij de aanwezige potenties voor verdichting, vernieuwing en herstructurering zoveel mogelijk dienen te worden benut. In de Uitgangspunten Ruimtelijke Ontwikkelingskaders voor de kernen (hierna: de uitgangspunten), op 25 september 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Westland, is de kern [plaats] aangewezen als klein stedelijk gebied met, evenals de andere kernen van de gemeente, een verdichtingsopgave in verband met een te maken inhaalslag voor het bouwen van woningen voor jongeren en voor ouderen. In totaal bedraagt de verdichtingsopgave via inbreiding 4500 woningen.
Blijkens pagina 18 van de uitgangspunten is de kern [plaats] ingedeeld als kleinstedelijk. Door ligging en dichtheid ademt deze kern een stedelijke sfeer uit. Verdichting zal hier daarom op een stedelijke wijze plaatsvinden. Hoogbouw die past bij de Westlandse schaal behoort tot de mogelijkheden. Op geschikte locaties kan hoogbouw worden toegepast.
Ten opzichte van de andere kernen heeft [plaats] de grootste verdichtingsopgave. Hogere bebouwing kan bij verdichting niet vermeden worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met het karakter van de oude linten en het historisch centrum enerzijds en het willen profileren als kleinstedelijk gebied anderzijds. Verdichting kan hier plaatsvinden binnen een herkenbaar geprofileerde centrumring (pag. 34). Samen met Wateringen heeft [plaats] de grootste verdichtingsopgave (pag. 40).
Uitgangspunt is dat de kernen niet aan elkaar gaan groeien, om op die manier het onderscheid en de identiteit van de specifieke kernen duidelijk herkenbaar te houden. Belangrijk kenmerk van het Westland is dat het een vereniging is van losse dorpen gelegen tussen de kassen. Dat is een onderdeel van de identiteit van de kernen en het Westland. Om de kern vitaal te houden en het aantal huidige bewoners te kunnen handhaven is het noodzakelijk dat er binnen de kern meer woningen komen (pag. 44).
Daarnaast is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat een appartementencomplex aan de [straat 1] een goede doorzetting van de strook met appartementencomplexen in deze wijk is. Met de verschillende hoogtes in het bouwplan wordt een goede overgang gecreëerd tussen het bestaande historische lint van bebouwing van de [straat 2] en het nieuw op te richten appartementencomplex.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bouwplan dan ook niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Voorts is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat voldaan dient te worden aan de in het Westlandse Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) gestelde normen voor parkeren. In totaal zijn 54 parkeerplaatsen benodigd. Er mogen 14 parkeerplaatsen van de woning en motorwinkel en 8 extra parkeerplaatsen op het maaiveld in mindering worden gebracht. Er zullen 32 parkeerplaatsen gerealiseerd worden in de parkeergarage, waardoor het bouwplan voldoet aan het WVVP.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 28 juli 2004 (BR 2004, p. 1044, LJN: AQ5735), behoort bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan.
Eisende partijen hebben in hun schriftelijke reacties op de door gemachtigde van verweerder ter zitting overgelegde berekening van de parkeerbehoefte in de oude situatie naar voren gebracht dat de toerekening van 14 parkeerplaatsen aan het oude plan nog steeds ondoorzichtig is. Op de bij de berekening behorende tekening had ook de parkeerbehoefte aan de [straat 2] meegenomen moeten worden vanwege bestaand tekort aldaar. Het parkeergedrag wijkt in de toekomst af van dat bij bestaand gebruik. Er moeten 16 plaatsen extra worden aangelegd om de parkeerdruk niet te laten toenemen.
Voorts is gesteld dat in 1989 de parkeergelegenheid van 14 plaatsen door uitbreiding van de motorwinkel verloren is gegaan waardoor bezoekers van de motorwinkel van openbare plaatsen gebruik moesten maken. Onjuist is deze plaatsen in mindering te brengen op de parkeerbehoefte van het bouwplan.
Van de vijf garages gelegen op de hoek van de [straat 1] en [straat 5] zijn er vier eigendom van bewoners elders uit de wijk. Het zwaartepunt van het parkeergebruik van de motorzaak ligt op andere tijden dan dat van een appartementencomplex.
Aftrek van één parkeerplaats voor elke aanwezige carport is vreemd, gelet op hetgeen is vermeld in het WVVP. Niet gemotiveerd is waarom de carports als volwaardige parkeerplaats meetellen.
Bepalend moet zijn het aantal plaatsen benodigd voor de nieuwe functie.
De rechtbank overweegt dat punt 4 van het WVVP (pag. 4), zijnde het parkeerbeleid dat de gemeente Westland voert, voorschrijft dat, indien er op een locatie woningen of bedrijven worden gesloopt en op dezelfde locatie nieuwbouw wordt gepleegd, er voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen eerst moet worden bepaald (aan de hand van de
"Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 1996", (ASVV 1996)) wat het te slopen pand voor parkeerbehoefte heeft op eigen terrein en in het openbare gebied in de directe omgeving van dat pand.
Verweerder is er op grond van de ASVV 1996 terecht vanuit gegaan dat dit aantal plaatsen in dit geval 14 bedraagt. Deze zijn in het openbare gebied gelegen, omdat er geen mogelijkheid meer is op eigen terrein te parkeren.
Blijkens de tekening behorende bij de pleitnota van verweerder, waarbij de ASVV 1996 is toegepast, worden die 14 plaatsen aan de voor- en achterzijde van het bouwplan en aan de overzijde van de [straat 1] gevonden. Deze parkeerplaatsen zijn op de situatietekening behorend bij de bouwvergunning aangegeven. Verweerder is er blijkens die tekening vanuit gegaan dat alle carports ook daadwerkelijk als parkeerplaats worden gebruikt. Niet gebleken is dat deze carports niet daadwerkelijk als parkeerplaats kunnen worden gebruikt. Verweerder heeft dan ook terecht de aan de [straat 3] gelegen carports meegenomen bij de berekening. Dat ligt evenwel anders voor de als carports aangegeven garages op de hoek van de [straat 1] en Jasmijn. Van deze garages wordt er, gelet op hetgeen eisers hebben gesteld, slechts één gebruikt door bewoners uit de directe omgeving. De overige 4 plaatsen kunnen dan ook niet worden meegeteld. Op eerdergenoemde tekening is voorts aangegeven dat er 11 openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn, die niet aan bestaande bebouwing (inclusief woningen) kunnen worden toegerekend en dus beschikbaar zijn voor het bouwplan. Na aftrek van de 4 plaatsen die door de garages verloren zijn gegaan resteren er voor dit doel 7 parkeerplaatsen.
Daarnaast blijkt uit de situatietekening dat er aan de [straat 1] 6 en aan de [straat 3] 2 extra parkeerplaatsen worden aangelegd die er in de oude situatie niet waren en dus niet op de bij de pleitnota overgelegde tekening zijn aangegeven.
Het bouwplan moet in 54 parkeerplaatsen voorzien, waarvan 32 in de parkeergarage en er 22 in het openbaar gebied gevonden moeten worden. In totaal zijn in het openbaar gebied 14 + 7 + 6 + 2 = 29 parkeerplaatsen beschikbaar, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank ruim voldoende is.
Verweerder heeft derhalve terecht gesteld dat geen sprake is van een bijzondere situatie, zodat van het beleid zoals verwoord in het WVVP kan worden uitgegaan.
Ten aanzien van de stelling dat het toekomstige gebruik van de parkeerplaatsen anders is dan het gebruik van de plaatsen in de oude situatie is de rechtbank van oordeel dat die omstandigheid niet van invloed is, omdat die 14 plaatsen in de toekomstige situatie dag en nacht beschikbaar zijn ten behoeve van de woonfunctie. Voor zover daarmee wordt betoogd dat het aantal van 14 plaatsen vanwege het afwijkende gebruik onvoldoende is, oordeelt de rechtbank dat moet worden bedacht dat het bouwplan in totaal in 7 plaatsen extra voorziet, hetgeen een eventueel tekort moet kunnen opvangen.
Het bouwplan voorziet, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van de rechtbank dan ook in voldoende parkeergelegenheid.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2009, LJN: BH0421, is de rechtbank van oordeel dat het belang van parkeerruimte hiermee voldoende regeling heeft gevonden in het vrijstellingsbesluit.
Artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer bepaalt dat bestuursorganen de in het tweede lid bedoelde bevoegdheden of de daar bedoelde wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen uitoefenen dan wel toepassen in gevallen waarin bij een uitoefening of toepassing aannemelijk is gemaakt dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen. Hiertoe is de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" in het leven geroepen.
Aangewezen ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 1000 woningen omvat.
Aangezien het in geding zijnde bouwplan voorziet in 27 woningen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit niet aan de orde is.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 december 2005, LJN: AU7993, overwogen dat
de financiële uitvoerbaarheid van belang is voor de rechtmatigheidstoets van besluiten tot het verlenen van vrijstelling in die zin dat, indien op voorhand moet worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan, de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
Niet gebleken is dat in dit geval op voorhand aan de financiële uitvoerbaarheid moet worden getwijfeld.
Eisende partijen hebben de stelling dat de uitgang van de parkeergarage onveilig is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De zich in het dossier bevindende tekeningen geven geen aanleiding aan de veiligheid daarvan te twijfelen.
Wat de gestelde schaduwhinder betreft heeft verweerder zich op basis van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde bezonningstekeningen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eventuele schaduwhinder voor eisende partijen ten gevolge van het appartementencomplex niet zodanig is dat om die reden vrijstelling niet kon worden verleend. Datzelfde geldt voor de gestelde toename van geluidhinder.
Verweerder heeft gesteld dat bij het ontwerp van het appartementencomplex rekening is gehouden met inkijk door de indeling van de gevels en verschillende ruimten/functies van het appartementencomplex.
Blijkens de bouwtekeningen zijn de slaapkamers aan de zijde van de [straat 1] gesitueerd en woonkamers aan de zijde van de [straat 3], zodat minder inkijk plaatsvindt in de woningen gelegen aan de [straat 1]. De rechterzijgevel zal blind worden uitgevoerd. Ter zitting is gebleken dat zich geen strijd voordoet met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek.
Ten aanzien van de aantasting van privacy moet dan ook worden vastgesteld dat hoewel vanuit de slaapkamers van de woningen enig direct zicht op de tuin en woningen aan de [straat 1] kan bestaan, gelet echter op de aard en de op grond daarvan te verwachten intensiteit van het gebruik van de kamers, de mate van aantasting van de privacy van eisers niet zodanig wordt geacht dat verweerder om die reden niet in redelijkheid vrijstelling kon verlenen.
Voor zover voor eisers sub 2 en 3 door de nabijheid van het bouwplan gesproken kan worden van een planologische verslechtering door verlies van uitzicht en privacy, is deze verslechtering naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig, dat verweerder om die reden niet in redelijkheid vrijstelling kon verlenen. Daarbij is van belang dat eisers de mogelijkheid hebben een verzoek om planschade in te dienen.
Gelet op het vorenstaande, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat het bouwplan niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.
Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie ondermeer de uitspraak van 15 december 2009[gv3], LJN: BK5032, mag een bestuursorgaan niet volstaan met de enkele verwijzing naar een stempeladvies indien dit advies in bezwaar gemotiveerd is bestreden.
In dit geval kon het welstandsadvies niet hangende de zienswijzenprocedure worden bestreden, omdat het niet bij de ter inzage gelegde stukken was gevoegd. Nu eisers in beroep alsnog de beschikking hebben gekregen over het advies, zijn hun processuele belangen naar het oordeel van de rechtbank niet geschaad en wordt dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. Aangezien het welstandsadvies van de Stchting Dorp, Stad en Land van 11 maart 2008 is gebaseerd op de "Welstandsnota Westland 2004" en in beroep niet gemotiveerd is bestreden, kon met dit advies worden volstaan.
Aangezien geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder op goede gronden de gevraagde bouwvergunning verleend.
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. I.A.M. Kroft, mr. G.P. Verbeek en mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.