ECLI:NL:RBSGR:2010:BM8768

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/6752
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling met posttraumatische stressstoornis

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door een Afghaanse vreemdeling, die eerder een asielaanvraag had ingediend. De vreemdeling heeft in zijn eerdere procedure verklaard dat hij door de Taliban is gevangen gehouden en gemarteld. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de vreemdeling in zijn eerdere asielprocedure onvoldoende in staat was om coherent en consistent te verklaren over zijn ervaringen, vanwege een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling tijdens het nader gehoor in de herhaalde aanvraag niet alles heeft verteld uit angst voor herbeleving van zijn trauma's. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische gesteldheid van de vreemdeling en de informatie van de psychiater. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 805,--.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 08/6752
V-nummer [xxx]
gemachtigde mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda,
tegen: de Minister van Justitie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde drs. F. Gieskes.
I Procesverloop
1 Eiser is geboren op en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 22 februari 2007 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 10 december 2007 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag. Bij brief van 4 januari 2008 heeft eiser zijn zienswijze hierop naar voren gebracht. Bij besluit van 30 januari 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2 Op 22 februari 2008 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 januari 2009. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij mr. T. Hartsuiker. Tevens is verschenen W.M. Mamik, tolk in het Dari.
4 Bij brief van 20 februari 2009 is het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2010. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1 Als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden voert eiser aan dat bij de beoordeling van zijn eerste asielaanvraag onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische gesteldheid, dat hij te vrezen heeft voor eerwraak van de zijde van zijn schoonfamilie en dat in Afghanistan sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hetgeen eiser in het kader van zijn herhaalde asielaanvraag naar voren heeft gebracht niet leidt tot het oordeel dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3 De rechtbank overweegt als volgt.
3.1 Aan de onderhavige procedure is een eerdere asielprocedure voorafgegaan. Eiser heeft op 25 oktober 2001 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan die aanvraag heeft hij, samengevat, ten grondslag gelegd dat hij in Afghanistan door de Taliban is gevangen gehouden en is gemarteld. Bij besluit van 9 april 2003 heeft verweerder het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig bevonden en om die reden de aanvraag afgewezen. Het hiertegen gerichte beroep heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 30 augustus 2004 ongegrond verklaard, welke uitspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 23 december 2004 heeft bevestigd. Daarmee is het besluit van 9 april 2003 in rechte onaantastbaar geworden.
3.2 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer neergelegd in haar uitspraak van 6 maart 2008 (LJN BC7124), kan, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Voor de rechter geldt dit beperkte beoordelingskader ook indien het bestuursorgaan de aanvraag niet heeft aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen het besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
3.3 Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijs¬stukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen, dan is naar eerder genoemde vaste jurisprudentie geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen.
3.4 Eiser heeft bij zijn herhaalde aanvraag - onder meer - een brief overgelegd van de Symfora groep, centra voor geestelijke gezondheidszorg, van 26 april 2006. In deze brief, die mede door een psychiater is ondertekend, staat over het verloop van het nader gehoor in de eerdere asielprocedure het volgende vermeld:
“De heer [de vreemdeling] beschrijft hoe hij in een herbeleving terecht kwam. Bij een posttraumatische stress stoornis komt dit voor als een gebeurtenis die werkt als trigger door bepaalde omstandigheden niet kan worden voorkomen. De heer [de vreemdeling] is in dit voor hem zeer belangrijke gesprek niet in staat is geweest vanuit zijn volle bewustzijn zijn verhaal te doen. In de fase voor en na de herbeleving vertelt hij vanuit zijn angst voor een herbeleving niet wat hij werkelijk heeft meegemaakt. Bovendien heeft de heer tijdens en nadien niet adequaat gehandeld uit angst voor represailles.
Bij een tweede asielaanvraag is het essentieel dat de heer aangeeft dat hij het gesprek voert vanuit zijn volle bewustzijn. Bovendien is het noodzakelijk dat de gesprekspartner rekening houdt met de mogelijkheid van een herbeleving en bijkomend vermijdingsgedrag.”
3.5 In het dossier bevindt zich tevens een brief van de Symfora groep van 1 mei 2003. Daarin deelt een GZ-psycholoog mee dat bij eiser de diagnose posttraumatische stress stoornis is gesteld en dat de behandeling die hem is aangeboden in eerste instantie is gericht op stabilisatie en het voorkomen van verergering van de klachten. Daarna zal wellicht traumabehandeling geïndiceerd zijn, aldus de GZ-psycholoog.
3.6 Uit de bovenstaande correspondentie leidt de rechtbank af dat de psychische problematiek van eiser pas na het besluit van 9 april 2003 in volle omvang duidelijk is geworden en dat de behandeling daarvan pas na die datum een aanvang heeft genomen. Bovendien was de behandeling er aanvankelijk op gericht om de situatie te stabiliseren. In het licht daarvan acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat pas gaandeweg duidelijk is geworden in hoeverre de psychische problematiek van eiser aan het afleggen van een coherent en consistent asielrelaas in de weg heeft gestaan. Eiser had dat dus niet eerder dan 9 april 2003 naar voren kunnen brengen. Bovendien is niet op voorhand uitgesloten dat, indien eiser opnieuw zijn asielrelaas doet en voldoende rekening wordt gehouden met zijn psychische problemen en de daaruit voortvloeiende beperkingen, dat asielrelaas aan de afwijzende asielbeslissing van 9 april 2003 kan afdoen.
3.7.1 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het “Gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden” van 22 februari 2007 en het nader gehoor van 15 mei 2007 voldoende rekening is gehouden met de psychische problematiek van eiser en de beperkingen die daaruit volgens de brief van Symfora groep van 26 april 2006 kunnen voortvloeien.
3.7.2.1 Uit het verslag van het gehoor van 22 februari 2007 volgt dat de verhorend ambtenaar onder meer in het bezit was van de brief van de Symfora groep van 26 april 2006. Voorts vermeldt het verslag dat eiser desgevraagd nog over zijn martelingen, waarover hij al in de eerdere asielprocedure had verklaard, wilde spreken. Blijkens het verslag heeft de verhorend ambtenaar hierop gezegd dat eiser met betrekking tot de martelingen geen nieuwe documenten heeft, zodat het een herhaling zal worden van het eerste asielrelaas waarvoor bij een herhaalde aanvraag geen gelegenheid is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verhorend ambtenaar hiermee onvoldoende rekening gehouden met de inhoud van de brief van de Symfora groep van 26 april 2006. Weliswaar heeft eiser tijdens het gehoor niet verklaard dat zijn psychische gesteldheid hem in de eerdere asielprocedure belet heeft om naar behoren te verklaren over de gestelde martelingen, maar in de laatstgenoemde brief had de verhorend ambtenaar in ieder geval aanleiding moeten zien nader in te gaan op de psychische problematiek van eiser en de beperkingen die eiser als gevolg daarvan stelt te ervaren als het gaat om de martelingen die hij stelt te hebben ondergaan in Afghanistan.
3.7.2.2 Blijkens het verslag van het nader gehoor van 15 mei 2007 is de brief van de Symfora groep van 26 april 2006 uitvoerig met eiser besproken en is hem toen nogmaals gevraagd of hij nog iets wil verklaren over de martelingen waarover hij eerder nog niet heeft verklaard. Hierop heeft eiser toen geantwoord dat hij vier jaar lang uitvoerig met de artsen heeft gesproken over de martelingen, dat hij het de verhorend ambtenaar niet kan vertellen, dat hij in tranen uitbarst als hij erover begint en dat het vertellen over martelingen het meest pijnlijk is voor iemand die de martelingen zelf heeft ondergaan. Op de vraag of eiser in de eerdere asielprocedure niet alles heeft genoemd met betrekking tot de martelingen, heeft eiser vervolgens geantwoord dat hij maar een deel heeft verteld. Blijkens het verslag is daarna niet meer gesproken over de martelingen die eiser stelt te hebben ondergaan in Afghanistan. Hoewel eiser zelf heeft verklaard niet opnieuw te willen praten over de door hem gestelde martelingen en hij tijdens het gehoor heeft toegezegd nog medische informatie te zullen overleggen met betrekking tot zijn psychische problemen, had de verhorend ambtenaar reeds in zowel de brief van de Symfora groep van 26 april 2006 als de door eiser gegeven antwoorden, aanleiding moeten zien een medisch deskundige te consulteren omtrent de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden eiser in staat kan worden geacht coherent en consistent te verklaren. Gelet hierop, alsmede op hetgeen hiervoor onder 3.7.2.1 is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat bij beide gehoren onvoldoende rekening is gehouden met de psychische gesteldheid van eiser en de daaruit mogelijk voortvloeiende beperkingen die eiser ervaart bij het praten over zijn ervaringen – meer in het bijzonder de gestelde martelingen – in Afghanistan. Daarmee is het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze totstandgekomen, hetgeen in strijd is met artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.8 Het beroep is gegrond. Bespreking van de overige beroepsgronden laat de rechtbank om die reden achterwege.
3.8 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor de nadere zitting met een waarde per punt van € 322-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 805,-- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, en mr. C. Laukens en mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier,
De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 10 juni 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: