ECLI:NL:RBSGR:2010:BM8575

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/19737
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H.J.G. Brekelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een ongedocumenteerde Chinese vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een ongedocumenteerde vreemdeling van Chinese nationaliteit. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.W. van Leeuwen, was op 2 juni 2010 in bewaring gesteld door de Minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. S.H.F. Pols. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 juni 2010, waarbij eiser en verweerder bij gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er weliswaar aanwijzingen zijn voor een verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten, maar dat de toezegging van één laissez-passer (lp) voor een volledig ongedocumenteerde vreemdeling niet voldoende is om aan te nemen dat er zicht is op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Raad van State van 26 november 2008, waarin werd geoordeeld dat het aantal verstrekte lp's te beperkt is om zicht op uitzetting aan te nemen. De rechtbank concludeert dat de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig was, aangezien hij niet uitzetbaar is en er geen aanknopingspunten zijn voor een uitzetting naar een ander land. De rechtbank heeft de bewaring van eiser opgeheven op 7 juni 2010 en heeft eiser een schadevergoeding van € 450,- toegekend voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 874,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij inbewaringstelling van vreemdelingen, vooral in het licht van de ontwikkelingen in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/19737,
V-nummer: [xxx],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. J.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
de Minister van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. S.H.F. Pols, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 2 juni 2010 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 2 juni 2010 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 11 juni 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken.
1.4. Bij faxbericht van 15 juni 2010 heeft verweerder de gevraagde informatie verstrekt en een nadere standpuntbepaling aan de rechtbank toegezonden.
1.5. Bij faxbericht van 16 juni 2010 heeft eiser gereageerd op het faxbericht van 15 juni 2010 van verweerder en heeft hij bij faxbericht van 17 juni 2010 de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen op zijn beroep.
1.6. Bij faxbericht van 17 juni 2010 heeft verweerder de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen op het beroep van eiser.
1.7. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De bewaring van eiser is opgeheven op 7 juni 2010. Tussen partijen is in geschil of eiser recht heeft op schadevergoeding. Bepalend voor het antwoord op deze vraag is of de inbewaringstelling rechtmatig is geweest en of de bewaring rechtmatig heeft voortgeduurd tot aan de opheffing ervan.
2.2. Eiser voert aan dat verweerder hem niet in bewaring had mogen stellen. Eiser is afkomstig uit China en is ongedocumenteerd. Hierdoor is eiser niet uitzetbaar.
2.3. Verweerder voert aan dat er ontwikkelingen zijn met betrekking tot de uitzetting van Chinezen. Zo heeft verweerder in mei 2010 18 laissez-passer (hierna: lp) toezeggingen ontvangen van de Chinese autoriteiten. Daarnaast is een lp-toezegging ontvangen van de Chinese autoriteiten van een volledig ongedocumenteerde Chinees, waarbij de vreemdeling wel het lp-formulier juist had ingevuld. Verweerder ziet in deze ontwikkeling aanleiding te kunnen stellen dat er niet meer gesproken kan worden van het ontbreken van zicht op uitzetting.
2.4. Eiser heeft na schorsing van het onderzoek ter zitting aangevoerd dat tot nu toe vaste jurisprudentie is dat er geen zicht op uitzetting is naar China. De enkele toezegging van 18 lp's, waarvan één voor een volledig ongedocumenteerde vreemdeling is daartoe onvoldoende. Dit aantal is nog te beperkt om reeds op grond daarvan aannemelijk te achten dat thans weer sprake is van zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn voor ongedocumenteerde Chinezen.
2.5. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
2.5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de Chinese nationaliteit heeft, dat hij niet in het bezit is van documenten die zijn uitzetting kunnen bevorderen. Gesteld noch gebleken is dat er aanknopingspunten zijn voor een uitzettingstraject naar een ander land.
2.5.2. In haar uitspraak van 26 november 2008 (LJN: BG5708) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onder meer geoordeeld dat het verstrekken in twee gevallen van een lp weliswaar een belangrijke aanwijzing is voor een verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten, maar dat dit aantal lp's te beperkt is om reeds op die grond aannemelijk te achten dat thans weer sprake is van zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn.
In navolging van voornoemde uitspraak is de rechtbank van oordeel dat ook thans weliswaar een belangrijke aanwijzing bestaat dat er een verandering optreedt in de opstelling van de Chinese autoriteiten, maar dat ook thans de toezegging van één lp voor een volledig ongedocumenteerde Chinees nog niet voldoende is om aannemelijk te achten dat er thans weer sprake is van zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn. Daarbij overweegt de rechtbank voorts dat de toezegging van de Chinese autoriteiten nog niet heeft geleid tot daadwerkelijke uitzettingen, daar waar reeds in mei 2010 door verweerder toezeggingen zouden zijn ontvangen.
Gelet op het vorenstaande had verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, eiser niet in bewaring mogen stellen.
2.5.3. Omdat de bewaring van eiser inmiddels is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven.
2.6. De rechtbank ziet aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen. Uitgaande van de normbedragen van € 105,- voor een dag detentie in een politiecel en € 80,- voor een dag detentie in een huis van bewaring heeft eiser, die op 4 juni 2010 is overgeplaatst van een politiecel naar een huis van bewaring, recht op een schadevergoeding van € 450,-. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, zal de schadevergoeding worden betaald door de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 450,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.