Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 15407
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 mei 2010
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Russische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigden: [naam dochter], dochter van eiseres en [naam schoonzoon], schoonzoon,
tezamen verder te noemen: referenten,
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Graafland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 25 februari 2008 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Bij besluit van 2 september 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 26 september 2008 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 27 maart 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 27 april 2009 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 maart 2010. Referenten zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
Toepasselijke regelgeving
2.2 In artikel 12 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-verdrag) is bepaald dat binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is.
2.3 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het EG-verdrag is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit burger van de Unie. Artikel 18, eerste lid, van het EG-verdrag bepaalt dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2.4 Ter uitvoering van het Verdrag is -onder meer- vastgesteld de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, PbEU L158 en L 229 (hierna: Richtlijn personenverkeer), die betrekking heeft op het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden.
2.5 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn personenverkeer wordt onder burger van de Unie verstaan: een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.
Ingevolge het tweede lid, onder d, van dit artikel wordt voor toepassing van deze richtlijn onder meer verstaan onder familielid: de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn, alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder b, die te hunnen laste zijn.
2.6 In het eerste lid van artikel 3 van de Richtlijn personenverkeer is bepaald dat deze richtlijn van toepassing is ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
2.7 Blijkens artikel 1, aanhef en onder e, ten eerste en ten tweede, Vw, wordt in de Vreemdelingenwet 2000 en de daarop berustende bepalingen verstaan onder gemeenschapsonderdanen:
-onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven, alsmede
-hun familieleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
2.8 Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2.9 Ingevolge artikel 9, eerste lid, Vw verschaft verweerder aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met l, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 8, onder e, sub 2°, 4° en 6°, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
2.10 Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is de paragraaf EG/EER van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
In artikel 8.7, tweede lid, sub d, Vb, is opgenomen dat de paragraaf EG/EER ook van toepassing is op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft de rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn die ten laste is van de vreemdeling of van a. de echtgenoot of b. de partner, waarmee de vreemdeling een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan.
2.11 Ingevolge B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) dient de rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn, als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, sub d, Vb die zich bij een in Nederland gevestigde gemeenschapsonderdaan voegt, ten laste te komen van het gezinslid van een sub a of b bedoelde hoofdpersoon van hetzelfde lid.
2.12 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat er een overwegende of bovengemiddelde mate van afhankelijkheid bestaat tussen eiseres en de hoofdpersoon, te vergelijken met de afhankelijkheid van een minderjarig kind van zijn vader en/of moeder.
2.13 Eiseres heeft aangevoerd dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening wordt voldaan. Eiseres is financieel afhankelijk van de hoofdpersoon en zij hebben in het land van oorsprong bij elkaar gewoond.
Overwegingen rechtbank
2.14 Niet in geschil is dat [naam dochter] en haar echtgenoot (hierna: referenten) Britse onderdanen zijn, woonachtig zijn in Nederland en gemeenschapsonderdanen zijn. Voorts is niet in geschil dat eiseres, als (schoon)moeder van referenten, een rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn is zoals bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, sub d, Vb.
2.15 Partijen verschillen van mening over de vraag of eiseres ten laste is van referenten.
2.16 In het arrest Jia heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (het Hof) (LJN: AZ7474) geoordeeld dat onder "te hunnen laste komen" moet worden verstaan dat: "(...) het familielid van een gemeenschapsonderdaan die in een andere lidstaat is gevestigd in de zin van artikel 43 EG, de materiele ondersteuning nodig heeft van deze onderdaan of zijn echtgenoot teneinde in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien in de lidstaat van oorsprong of van herkomst van dit familielid op het moment dat hij verzoekt om hereniging met die onderdaan (...)"
2.17 Uit voormeld arrest van het Hof volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ter beantwoording van de vraag of eiseres ten laste is van referenten, moet worden beoordeeld of zij ten tijde van het verzoek om afgifte van een verblijfsdocument de materiële ondersteuning nodig had van referenten teneinde in haar land van oorsprong, Rusland, in haar basisbehoeften te kunnen voorzien.
2.18 De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt, en daaruit is ook niet af te leiden, dat verweerder de hiervoor genoemde beoordeling heeft verricht. Verweerder heeft volstaan met de vaststelling dat eiseres door referenten financieel met ongeveer € 300,- per maand ondersteund wordt, dat zij niet inwoont bij referenten, dat zij haar appartement in Rusland wil aanhouden met de bedoeling daar drie maanden per jaar te verblijven, en zij een pensioenuitkering krijgt en een ziektekostenverzekering in Rusland heeft. Uit deze feiten is niet af te leiden dat eiseres zonder de materiële steun van referenten in haar basisbehoeften kan voorzien.
2.19 Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en berust het op een ondeugdelijke motivering.
2.20 Verweerder stelling ter zitting dat het aan eiseres is om het bestaan van een situatie van materiële afhankelijkheid aan te tonen, zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 januari 2010 (200903327/1), is op zich juist, maar doet aan het vorenstaande niet af. Naar aanleiding van de brieven van verweerder van 29 mei 2008 en 15 augustus 2008 alsmede diens verzoek om nadere informatie tijdens de hoorzitting van 18 november 2008, hebben referenten namens eiseres bij brieven van 10 juni 2008 respectievelijk 23 augustus 2008 en 26 november 2008 steeds de door verweerder gevraagde informatie verschaft. Dat verweerder bij die gelegenheden niet gevraagd heeft om (alle) gegevens die nodig zijn om te beoordelen of eiseres zonder de financiële steun van referenten in haar basisbehoeften kan voorzien, kan eiseres bezwaarlijk worden tegengeworpen. Verweerder kan dan ook niet gevolgd worden in zijn standpunt dat eiseres niet voldaan heeft aan de op haar rustende plicht om aan te tonen dat zij ten tijde van het verzoek om afgifte van een verblijfsdocument de materiële ondersteuning nodig had van referenten teneinde in haar land van oorsprong, Rusland, in haar basisbehoeften te kunnen voorzien.
2.21 Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal gegrond verklaard worden.
2.22 Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.23 Nu geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding voor en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
2.24 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht ad € 150,- vergoedt.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift;
3.4 draagt verweerder op € 150,- aan eiseres te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 10 mei 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.