ECLI:NL:RBSGR:2010:BM8124

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10 / 6177
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 april 2010 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eisers tegen het uitblijven van een besluit op hun asielaanvraag. De eisers, een burger van Bosnië en Herzegovina, hadden op 9 januari 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Na een eerdere uitspraak op 31 december 2009, waarin de rechtbank verweerder had gelast om binnen zes weken een besluit te nemen, hebben eisers op 17 februari 2010 opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist. In dit beroep vroegen zij om een dwangsom op te leggen aan verweerder.

De rechtbank overwoog dat eisers redelijkerwijs in gebreke hadden moeten stellen voordat zij beroep instelden. De rechtbank stelde vast dat bij het beroepschrift geen afschrift van de ingebrekestelling was overgelegd, wat een vereiste is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft eisers de gelegenheid gegeven om dit verzuim te herstellen, maar constateerde dat dit niet was gebeurd. Hierdoor was het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat tegen deze uitspraak verzet openstaat. De uitspraak werd gedaan door mr. T. van de Woestijne, met J.F. Gommers als griffier. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/6177
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2010
inzake
[eiseres] en [eiser],
geboren op [geboortedatum] 1975 en [geboortedatum] 2001,
nationaliteit Burger van Bosnië en Herzegovina,
verblijvende te Budel,
hierna te noemen eiseres respectievelijk eiser gezamenlijk te noemen eisers,
gemachtigde mr. M.F. Wijngaarden,
tegen
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Op 9 januari 2009 hebben eisers een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in de zin van de Vreemdelingenwet 2000.
Bij uitspraak van 31 december 2009 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag gegrond verklaard en bepaald dat verweerder een besluit op de aanvraag moet nemen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.
Tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag hebben eisers op 17 februari 2010 andermaal beroep ingesteld bij de rechtbank. Daarbij hebben eisers verzocht verweerder een dwangsom op te leggen.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met zaaknummer AWB 10/6176. Omwille van de overzichtelijkheid wordt wel separaat uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: de Wet) in werking getreden. Ingevolge artikel IIB van de Wet, voor zover hier relevant, vindt Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende drie jaren na de datum waarop artikel 4:16 van de Awb vervalt, geen toepassing ten aanzien van beschikkingen, genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Ingevolge artikel III, tweede lid, van de Wet, voor zover hier relevant, blijft op een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend vóór het tijdstip waarop afdeling 8.2.4a van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing.
Het beroepschrift is in dit geval ingediend op 17 februari 2010. Uit het voorgaande volgt dat Paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet en afdeling 8.2.4a van de Awb, telkens zoals luidend per
1 oktober 2009 wel van toepassing is.
2. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
3. De rechtbank acht in het onderhavige geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
4. De rechtbank stelt voorts vast dat deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 31 december 2009, zaaknummer AWB 09/32371, verzonden op diezelfde datum, welke uitspraak betrekking had op het niet tijdig beslissen door verweerder op de aanvraag van eiseres zoals dat ook thans aan de orde is, verweerder heeft gelast binnen zes weken na de verzending van die uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres.
5. Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb kan, indien tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep openstaat met toepassing van afdeling 8.2.4a, het beroepschrift worden ingediend zodra: a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
6. Bij beroepschrift van 17 februari 2010 hebben eisers andermaal beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van verweerder op de asielaanvraag van 9 januari 2009. De rechtbank heeft geconstateerd dat niet is voldaan aan de hierboven genoemde wettelijke vereisten voor het in behandeling nemen van het beroep. Gebleken is dat bij het beroepschrift geen afschrift is overgelegd van de ingebrekestelling.
7. In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
8. Bij brief van 8 april 2010 heeft de rechtbank eisers een termijn van twee weken gegund om het in rechtsoverweging 6 geconstateerde verzuim te herstellen. Daarbij is eisers er op gewezen dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren indien dit verzuim niet tijdig worden hersteld.
9. Bij brief van 8 april 2010 hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat het in gebreke stellen van verweerder redelijkerwijs niet van hen kon worden gevergd, als bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb. Blijkens de Parlementaire Geschiedenis bij dit artikellid, zie met name Kamerstukken 2005-2006, 29934, nummer 19, pagina 9, zal de hier bedoelde uitzondering zich zoals het zich op dat moment laat aanzien met name voordoen in zeer spoedeisende gevallen. Gesteld noch anderszins aannemelijk is geworden dat in dit geval sprake is van een grote mate van spoedeisendheid. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank niet sprake van een situatie waarin het verzenden van een ingebrekestelling niet van eisers kan worden gevergd. Dit is te meer het geval nu in het beroep van de echtgenoot van eiseres, ten aanzien van wie door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van eveneens 31 december 2009 een uitspraak van gelijke strekking als de in de voorgaande rechtsoverweging genoemde uitspraak was gewezen, verweerder bij brief van
11 januari 2010 wel in gebreke is gesteld. Eisers en de echtgenoot van eiseres worden bijgestaan door dezelfde raadsman. De gedingstukken bieden geen aanknopingspunten om te oordelen dat het van de echtgenoot van eiseres wel, maar van eisers niet kon worden gevergd verweerder in gebreke te stellen.
10. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het beroep kennelijk niet ontvankelijk is.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
12. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne als rechter in tegenwoordigheid van
J.F. Gommers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2010.
Tegen deze uitspraak staat het rechtsmiddel verzet open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dagtekening van de verzending van het afschrift van deze uitspraak, een verzetschrift aan deze rechtbank te zenden. Daarin vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt en of u op het verzet wenst te worden gehoord.
Afschriften verzonden: