ECLI:NL:RBSGR:2010:BM8074

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/45732 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische behandeling en veiligheid in het land van herkomst

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 10 juni 2010, wordt het verzoek van eiseres om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) behandeld. Eiseres, een Soedanese vrouw geboren in 1976, heeft een verzoek ingediend om uitzetting te voorkomen op basis van haar gezondheidstoestand. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie, als verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd dat eiseres in staat is om te reizen, gezien haar ernstige posttraumatische stressstoornis (PTSS) en depressieve stoornis. De rechtbank wijst op de noodzaak van een veilige behandelomgeving voor eiseres, die door haar behandelaars als essentieel wordt beschouwd voor haar herstel. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich niet voldoende heeft verdiept in de effectiviteit van de beschikbare medische zorg in Rusland, waar eiseres mogelijk naartoe zou worden uitgezet. De rechtbank concludeert dat het BMA-advies, dat aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag ligt, niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de veiligheid van de behandelomgeving in het land van herkomst. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om binnen vier weken het gebrek in de besluitvorming te herstellen, waarbij het BMA opnieuw moet worden geraadpleegd over de medische situatie van eiseres en de veiligheid van de behandeling in Soedan. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 09/45732 BEPTDN
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1976, van Soedanese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht,
en
de staatssecretaris van Justitie, thans de minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Raaijmakers.
Inleiding
1.1 Op 12 juni 2009 heeft eiseres een verzoek gedaan om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij besluit van 7 oktober 2009 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 7 december 2009 ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 7 december 2009 richt zich dit beroep.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 18 maart 2010, waar eiseres is verschenen. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
1.3 Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
Overwegingen
2.1 Verweerder heeft onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 22 september 2009 het verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen.
2.2 Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
2.3 Dit is uitgewerkt in paragraaf B8/10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarin staat dat uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw achterwege blijft indien:
- de medisch adviseur aangeeft dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
- dat de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan, en
- de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en
- de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.
2.4 De rechtbank stelt vast dat in het BMA-advies van 22 september 2009 is opgenomen dat door de behandelaars is geconstateerd dat eiseres lijdt aan posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis en dat zij ernstig is getraumatiseerd. Voorts blijkt uit het advies dat eiseres niet goed in staat is om met de kinderen om te gaan. Eiseres staat onder behandeling bij Centrum ’45. Zij gaat één dag per week met de twee kinderen daarheen en daar wordt getracht de interactie tussen moeder en kinderen te verbeteren. Ook gebruikt eiseres een antidepressivum en er komt tweemaal per week gezinszorg. In het advies is opgenomen dat bij het uitblijven van de behandeling van de psychische klachten niet volledig kan worden uitgesloten dat een medische noodsituatie op korte termijn ontstaat, gezien de ernst van het beeld en de noodzakelijk geachte opname in 2008. Eiseres is in staat te reizen hoewel de medisch adviseur aanwijzingen heeft dat enige medische voorziening voor, tijdens en na de reis noodzakelijk is; eiseres dient haar medicatie te blijven gebruiken en gezien de depressieve klachten is begeleiding door een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige aangewezen. De BMA-arts verklaart dat op grond van de beschikbare informatie de therapiemogelijkheden in het land van herkomst voldoende zijn.
2.5 Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het advies van 22 september 2009 op het standpunt gesteld dat eiseres in staat is om te reizen als aan de gestelde reisvoorwaarden is voldaan. Voorts kan weliswaar bij het staken van de behandeling een medische noodsituatie op korte termijn niet volledig worden uitgesloten, maar uit het BMA-advies volgt dat er adequate behandelmogelijkheden aanwezig zijn in Soedan, waardoor er geen medische noodsituatie zal ontstaan.
2.6 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het BMA-advies niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Ter nadere onderbouwing van deze stelling heeft zij verwezen naar een brief/contra-expertise van de heer Bloemen van 27 november 2009, arts werkzaam bij Pharos, kenniscentrum vluchtelingen en gezondheid. Eiseres betoogt dat de bronnen waarop het BMA zijn adviezen baseert transparant en toetsbaar moeten zijn. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de bron waarop het advies is gebaseerd, in dit geval de organisatie SOS International, een erkende bron is en dat daarop mag worden vertrouwd.
2.7 De rechtbank stelt voorop dat het BMA-advies een deskundigenadvies aan verweerder is ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien zo'n advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij de besluitvorming op aanvragen om toelating in beginsel van dat advies uitgaan. Het is aan eiseres om concrete aanknopingspunten aan te voeren voor het oordeel dat het BMA-advies niet aan voornoemde vereisten voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stellingen van eiseres over de vertrouwensartsen die door het BMA zijn geraadpleegd onvoldoende concreet om te kunnen worden aangemerkt als concrete aanknopingspunten. Wat eiseres op dit punt aanvoert leidt niet tot het oordeel dat het BMA-advies niet inzichtelijk of toetsbaar is.
2.8 Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het op de weg van verweerder ligt om in het kader van de vergewisplicht nadere informatie te vragen aan de BMA-arts. De behandelaars van eiseres hebben verklaard dat er ernstige belemmeringen zijn voor eiseres om in het land van herkomst te worden behandeld omdat de omgeving als onveilig zal worden ervaren. Gelet op jurisprudentie van het medisch tuchtcollege moet het BMA op dergelijke stellingen gemotiveerd ingaan, aldus eiseres. Verweerder had dit in het kader van de vergewisplicht aan het BMA moeten voorleggen.
2.9 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er adequate behandelmogelijkheden zijn in Soedan en dat het BMA zich niet kan uitlaten over de vraag of iemand zich in de toekomst na terugkeer onveilig zal gaan voelen nu dit medisch niet is te objectiveren of voorspellen. Ter zitting heeft verweerder ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op een nota van het BMA van 27 augustus 2008. Verweerder heeft toegelicht dat in deze nota een algemeen standpunt van het BMA is verwoord, waarop verweerders standpunt is gebaseerd.
2.10 De rechtbank stelt vast dat de behandelaars van eiseres bij Stichting Centrum ’45 in een brief van 20 februari 2009 melding maken van het volgende. Bij eiseres is sprake van ernstige traumatisering in het land van herkomst door ontvoering van haar zoontje en verkrachting van haarzelf. Etnische conflicten lijken mede ten grondslag te liggen aan dit geweld. Op grond hiervan lijkt volgens de behandelaars terugkeer naar de plaats waar de traumatische ervaringen hebben plaatsgevonden gecontra-indiceerd. De behandelaars verklaren dat eiseres ernstige PTSS klachten en een depressieve stoornis heeft. De behandelaars maken zich zorgen over de draagkracht van eiseres bij gedwongen terugkeer. Het risico op "ernstige TS" op korte termijn is dan zeer wel aanwezig. De behandeling van een dergelijk ernstig en complex beeld vraagt een als vertrouwd en veilig ervaren omgeving. Een behandeling in Soedan zal door eiseres niet als veilig worden ervaren en is gedoemd te mislukken.
2.11 De rechtbank is van oordeel dat het in strijd is met een zorgvuldige besluitvorming dat verweerder op eigen gezag het standpunt heeft ingenomen dat het BMA niet kan beoordelen of eiseres zich in het land van herkomst onveilig zal voelen. Ook het oordeel dat een aspect wel of niet binnen de grenzen van de medische beoordeling valt, vergt een medisch oordeel. Een dergelijk medisch oordeel ligt niet binnen de deskundigheid van verweerder. Het ligt op de weg van het BMA om vanuit zijn medische deskundigheid een antwoord te geven op deze vraag en wel in het licht van hetgeen de behandelaars hierover hebben gesteld. De verwijzing van verweerder naar de nota van 27 augustus 2008 van het BMA ter onderbouwing van zijn standpunt, acht de rechtbank onvoldoende nu deze nota niet is opgesteld naar aanleiding van vragen aan het BMA over eiseres, maar kennelijk in een andere zaak; naar verweerder ter zitting heeft verklaard, is dit een algemeen standpunt van het BMA, dat in BMA-adviezen op dit punt steeds wordt ingenomen. De omstandigheid dat het in dit geval niet een medisch adviseur is geweest die heeft verklaard dat genoemd standpunt ook op eiseres van toepassing is, maakt dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder kan dit gebrek herstellen door aan het BMA te vragen zich hierover in de concrete situatie van eiseres uit te laten. Op welke wijze verweerder dit gebrek kan herstellen overweegt de rechtbank hieronder onder 2.19.
2.12 Eiseres stelt voorts in het verlengde van het voorgaande, dat als een behandelend arts van mening is dat effectieve behandeling in het land van herkomst niet mogelijk is, omdat de omgeving als onveilig zal worden ervaren, het BMA zich hierover gemotiveerd dient uit te laten. De rechtbank begrijpt dit aldus dat eiseres hierbij doelt op de veiligheid in het kader van de behandeling van het door haar ingeroepen ziektebeeld en niet op de algemene veiligheidssituatie in Soedan. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 januari 2009 (LJN: BH4185) en een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: CTG) van 22 januari 2010 (LJN: BL9428) overgelegd. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het BMA niet kan beoordelen of de omgeving in het kader van de behandeling als veilig wordt ervaren, omdat dit medisch gezien niet is te objectiveren. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2.13 De rechtbank stelt vast, zoals hiervoor ook al is overwogen, dat de behandelaars van eiseres in de brief van 20 februari 2009 hebben aangegeven dat behandeling van een ernstig en complex beeld zoals bij eiseres een als vertrouwd en veilig ervaren omgeving vergt en dat behandeling in Soedan door eiseres niet als veilig wordt ervaren. Voorts stelt de rechtbank vast dat in het BMA-advies dit standpunt van de behandelaars als zodanig niet is opgenomen maar dat alleen is weergegeven dat eiseres volgens de behandelaars lijdt aan PTSS en een depressieve stoornis en dat zij ernstig is getraumatiseerd.
2.14 In het kader van de beoordeling van verweerders standpunt dat het BMA niet kan beoordelen of het land van herkomst als veilige behandelomgeving wordt ervaren acht de rechtbank de uitspraak van het CTG van 22 januari 2010 van belang. Het CTG sluit zich in deze uitspraak aan bij de overweging van het Regionaal Tuchtcollege (hierna: RT). De naar het oordeel van de rechtbank van belang zijnde overwegingen in deze zaak zijn de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 van het RT (opgenomen onder punt 2 van de uitspraak van het CTG ‘Beslissing in eerste aanleg’). De rechtbank geeft deze overwegingen hieronder volledig weer waarbij de klager in deze uitspraak de vreemdeling is en verweerster de BMA-arts.
“5.1 (…) Voorts geldt dat een arts die een advies uitbrengt in verband met een te nemen beslissing op een aanvraag voor een vergunning tot verblijf vanwege medische redenen zich begeeft op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Dit betekent dat de arts individuele aspecten in zijn afweging moet betrekken. De zorgvuldigheid die de BMA-arts jegens de aanvrager van de verblijfsvergunning verschuldigd is, brengt mee dat, indien in een individueel geval de gegevens in het dossier van de aanvrager de BMA-arts aanleiding geven tot gerede twijfel over de effectiviteit voor de aanvrager van de in het algemeen verkrijgbare behandeling of te leveren zorg in het land van herkomst, althans het land van verwijdering, de BMA-arts daarvan melding moet maken in zijn rapportage. Een BMA-arts die bij de beantwoording van vraag 3a volstaat met zich aan de hand van de ter beschikking staande gegevens in het algemeen uit te laten over de beschikbaarheid in het land van terugkeer, althans het land van verwijdering, geeft blijk van een te enge opvatting van de door hem/haar aan de aanvrager te verlenen zorg.
5.2. In het onderhavige geval had er naar het oordeel van het college voor verweerster aanleiding moeten zijn haar twijfels te uiten over de effectiviteit voor klager van de in het algemeen in Rusland beschikbare behandeling. Uit de informatie over klager afkomstig van behandelend psychiater [A] blijkt dat klager door zijn ondervonden gevangenschap en de mishandelingen in Tsjetsjenië een ernstige post traumatische stressstoornis heeft opgelopen. De behandeling van dit trauma zal volgens [A] in een veilige omgeving moeten plaatsvinden. Gelet op de aard van het conflict in Tsjetsjenië – onafhankelijkheidsstrijd tegen een losmakingsbeweging van de Russische Federatie (Rusland) – is zonder meer niet aannemelijk dat Moskou een dergelijke veilige omgeving voor klager zal zijn. Het had op de weg van verweerster gelegen hier nader onderzoek naar te doen en haar bevindingen op dit punt in de rapportage weer te geven. Indien dat niet mogelijk was had verweerster deze en daarmee samenhangende vragen niet behoren te beantwoorden met vermelding van de daarvoor geldende redenen. (…)
Opmerkelijk is dat verweerster op aanvullende vragen van de IND inmiddels op
26 mei 2008 aan de IND heeft geantwoord dat zij niet kan beoordelen of Rusland een omgeving is die veilig is. Naar het oordeel van het college had verweerster dit al in haar eerdere advies moeten opmerken.
5.3. Geconstateerd wordt dat het voor een BMA-arts niet (altijd) mogelijk is om vraag 3a uitdrukkelijk in algemene zin afdoende te beantwoorden zoals de opdrachtgever, de IND, dat kennelijk wil. De zorgvuldigheid die ook een BMA-arts op het gebied van de individuele gezondheidszorg heeft te betrachten brengt immers mee dat soms ook individuele aspecten in de advisering moeten worden betrokken. Daarmee wordt gedoeld op gevallen waarin individuele aspecten in het oog springen, zonder summiere beoordeling waarvan de advisering haar waarde zou verliezen of onvolledig c.q. onzorgvuldig zou zijn. De BMA-arts dient net als iedere andere (keurende of adviserende) arts medisch professioneel onafhankelijk te zijn en is allereerst gebonden aan de medisch professionele standaard van de beroepsgroep. Aanwijzingen van de opdrachtgever waardoor niet beroepsmatige elementen in de advisering een rol kunnen gaan spelen, waarmee die onafhankelijkheid in gevaar komt, dient de adviserende arts dan ook naast zich neer te leggen.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.
2.15 In aanvulling op deze overwegingen van het RT overweegt het CTG dat zij met het RT van oordeel is dat tegen de geschetste achtergrond het niet zonder meer aannemelijk is dat Moskou een veilige omgeving (zoals bedoeld door de behandelend arts) voor de behandeling van PTSS zal zijn (…). Het had derhalve op de weg van de arts gelegen hier nader onderzoek naar te doen en haar bevindingen op dit punt in de rapportage weer te geven. Indien dit niet mogelijk was had de arts deze en de daarmee samenhangende vragen niet behoren te beantwoorden met vermelding van de daarvoor geldende redenen dan wel haar twijfel moeten uiten omtrent de effectiviteit voor klager van de in het algemeen in Rusland beschikbare behandeling van posttraumatisch stressstoornis, aldus het CTG.
2.16 Uit deze uitspraak volgt naar het oordeel van de rechtbank dat als een behandelaar van een vreemdeling verklaart dat behandeling van een trauma in een veilige omgeving moet plaatsvinden het op de weg van het BMA ligt hier onderzoek naar te doen en zijn bevindingen op dit punt in het advies weer te geven. Daarbij kan gelet op deze uitspraak een rol spelen of het land van herkomst waarnaar de vreemdeling moet terugkeren als een veilige (behandel)omgeving kan worden aangemerkt. Dit gaat niet over de algemene veiligheidssituatie in het land dat is ook geen medisch oordeel , maar de veiligheid in het kader van de medische situatie van eiseres.
2.17 Ook de uitspraak van de ABRvS van 22 januari 2009 acht de rechtbank in deze zaak relevant. In het BMA-advies dat aan de orde was in deze uitspraak was opgenomen dat de behandelaars verwachten dat langdurige behandeling in een vertrouwde omgeving noodzakelijk is en dat daarbij het zich veilig voelen en vertrouwen hebben noodzakelijke voorwaarden zijn voor daadwerkelijke traumaverwerking. De ABRvS oordeelt dat nu het BMA-advies dit oordeel van de behandelaars vermeldt zonder het te weerspreken, het ervoor moet worden gehouden dat dit oordeel door de medisch adviseur wordt gedeeld. De ABRvS overweegt dat de medisch adviseur daarom had dienen te bezien of bij behandeling in Armenië of Georgië aan deze voorwaarden wordt voldaan. Hieruit moet naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat als het standpunt van de behandelaars over de noodzaak van een behandeling in een veilige omgeving door het BMA wordt gedeeld, de medisch adviseur dient te bezien of de behandeling in het land van herkomst aan deze voorwaarden voldoet. Met andere woorden, het BMA zal dan moeten bezien of de behandelomgeving in het land van herkomst als veilig en vertrouwd wordt ervaren. Het standpunt van verweerder dat het BMA zich hierover niet kan uitlaten, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op deze uitspraak niet slaagt, omdat in het medisch advies over eiseres de BMA-arts niet heeft verklaard dat de behandeling in een vertrouwde omgeving dient plaats te vinden. Gelet op de hiervoor weergegeven uitspraak van het CTG kan dit standpunt van verweerder geen stand houden, omdat de behandelaars van eiseres wel wat hebben gezegd over het belang van een behandeling in een veilige omgeving. De beide uitspraken van CTG en ABRvS tezamen staan dus in de weg aan het succesvol kunnen voeren van dit verweer.
2.18 Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit van verweerder, voor zover daaraan het BMA-advies van 22 september 2009 ten grondslag is gelegd en verweerder in aanvulling daarop in het verweerschrift en ter terechtzitting heeft aangevoerd dat het BMA niet kan beoordelen of het land van herkomst als veilige behandelomgeving wordt ervaren, is genomen in strijd met de eisen die daarin in het kader van een zorgvuldige besluitvorming moeten worden gesteld; het is daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank sluit met dit oordeel aan bij de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 28 december 2009 (LJN: BM5288). Verweerder kan dit gebrek herstellen door het voorgaande voor te leggen aan het BMA en de medisch adviseur te vragen of dit aanleiding is voor een ander standpunt dan verwoord in de nota van 22 september 2009. Daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen het CTG in de genoemde uitspraak heeft overwogen, te worden ingegaan op het medisch oordeel dat, gelet op de aard en oorzaak van het trauma, volgens de behandelaars de behandeling van eiseres om een als vertrouwd en veilig ervaren omgeving vraagt en dat behandeling in Soedan door eiseres niet als veilig zal worden ervaren en gedoemd is te mislukken.
2.19 Onder 2.11 en 2.18 is overwogen dat het bestreden besluit op de daar genoemde punten in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb op die beide punten in de gelegenheid te stellen bovengenoemd gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit herstellen kan hetzij bij aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, bij nieuw besluit op bezwaar na intrekking van het thans bestreden besluit. Herstel vergt, zoals volgt uit het voorgaande, in ieder geval een schriftelijk standpunt van het BMA. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepaalt de rechtbank op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
2.20 Op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb deelt verweerder de rechtbank zo spoedig mogelijk mede of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen. Indien verweerder verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
2.21 De beoordeling van de overige beroepsgronden stelt de rechtbank uit tot de einduitspraak. De rechtbank neemt verder nog geen beslissing over de vergoeding van de gemaakte proceskosten. Zij wacht ook hiermee tot de einduitspraak op het beroep.
Beslissing
De rechtbank:
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak het zorgvuldigheidsgebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2010.
De griffier: De rechter
mr. N.R. Hoogenberk mr. D.A. Verburg
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat (nog) geen hoger beroep open