ECLI:NL:RBSGR:2010:BM7584

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/33038
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een Tibetaanse eiseres in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 mei 2010, met zaaknummer AWB 08/33038, werd de aanvraag van een Tibetaanse eiseres voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aan de eiseres kon tegenwerpen, maar dat de motivering van de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas onvoldoende was. De eiseres had verklaard dat zij bedreigd was door aanhangers van Shugden na een bijeenkomst in Shimla, waar zij had opgeroepen tot het niet beoefenen van Shugden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris een onjuist beoordelingskader had gehanteerd door de geloofwaardigheid van het asielrelaas te beoordelen in plaats van de zwaarwegendheid van de omstandigheden die de eiseres had aangevoerd.

De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet in staat was om documenten te overleggen ter onderbouwing van haar reisroute, maar dat dit niet automatisch betekende dat haar asielrelaas ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van de eiseres tegenstrijdig zouden zijn. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 08/33038
V-nr:
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[naam] eiseres, van Tibetaanse afkomst,
gemachtigde: M.J. Baaij, gemachtigde,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 13 augustus 2007 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 11 september 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Asielrelaas
Eiseres heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Op een grote bijeenkomst in Shimla heeft eiseres de daar aanwezige Tibetanen verzocht zich niet in te laten met de beoefening van Shugden, want Shugden is een boze geest. Het oproepen van boze geesten zou een slechte invloed hebben op het verloop van de Tibetaanse zaak. Na de bijeenkomst is eiseres door aanhangers van Shugden bedreigd. Drie vrouwen begonnen haar te slaan en dreigden haar te zullen vermoorden. Mishandeld en bloedend is zij op straat achtergelaten. Twee Indiase mannen hielpen haar naar de Indiase politie. Zij is toen met politieagenten naar de plaats van mishandeling gegaan en naar het huis van één van de drie vrouwen, die toen niet thuis was. De volgende dag vertelde een Tibetaanse vrouw dat eiseres erg veel gevaar liep om vermoord te worden. Op de avond kwamen nog twee vrouwen haar waarschuwen dat ze voor haar leven moest vrezen want aanhangers van Shugden hadden al eerder mensen vermoord. Eiseres is vervolgens naar Dharan Sala gereisd en heeft met haar man gesproken. Hij heeft de politie gesproken en opnieuw aangifte gedaan. De politie is opnieuw naar de plaats van mishandeling gegaan en naar het huis van de vrouw, maar zij was weer niet thuis. De politie zei, na twee keer onderzoek te hebben gedaan, dat ze niets meer konden doen. Een paar dagen later hoorde de man van eiseres dat zij de aanhangers van Shugden zo had beledigd dat haar leven gevaar liep. Toen heeft haar echtgenoot de reis naar Nederland georganiseerd. Aanhangers van Shugden zijn over alle Tibetaanse nederzettingen verspreid waardoor eiseres geen bescherming kon vinden.
3. Standpunten van partijen
1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Eiseres is toerekenbaar ongedocumenteerd, waardoor er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van Vw 2000. Voorts ontbeert het asielrelaas positieve overtuigingskracht, aangezien eiseres meerdere tegenstrijdige verklaringen en vage verklaringen heeft afgelegd. Tevens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij staatloos is en dat zij Nederland buiten haar schuld niet kan verlaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres bij haar geboorte automatisch het Indiase staatsburgerschap heeft verkregen dan wel had kunnen verkrijgen. Dat eiseres haar Tibetaanse nationaliteit wil behouden maakt dit niet anders. Eiseres kan terugkeren naar India.
2. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij niet toerekenbaar ongedocumenteerd is. Ter onderbouwing van haar identiteit heeft eiseres wel documenten overgelegd, onder meer een Indian registration certificate. De identiteit van eiseres staat dan ook vast. Omdat de reis ’s nachts heeft plaatsgevonden en eiseres geen westerse letters kan lezen, heeft ze geen details over de reis, vliegtuig en route kunnen geven. Voorts heeft eiseres geen tegengestelde verklaringen afgelegd. In het relaas heeft eiseres verklaard dat zij is mishandeld en bloedend op straat is achtergelaten. Twee Indiase mannen hebben haar naar het politiebureau gebracht. Voorts heeft eiseres bedoeld dat haar echtgenoot haar kon beschermen zolang hij thuis was. Als hij voor langere tijd vertrekt kan zij zichzelf niet beschermen. De militaire rang van de echtgenoot doet er niet toe. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij staatloos is en niet naar India kan terugkeren. In India heeft eiseres verblijf genoten op grond van een verblijfsvergunning. Deze verblijfsvergunning is echter verlopen. India is dan ook niet meer het land van bestendig verblijf.
4. Overwegingen
Wettelijk kader
1. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
3. Ingevolge paragraaf C4/3.6.3 de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt, wanneer is vastgesteld dat op één of meer elementen op grond waarvan de beoordeling van de asielaanvraag plaatsvindt documenten ontbreken, onderzocht of het aannemelijk is dat het ontbreken van documenten niet aan de desbetreffende asielzoeker is toe te rekenen. Indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dat dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, is dit reeds voldoende voor de algemene conclusie dat sprake is van 'het toerekenbaar ontbreken van documenten'.
Verder vermeldt deze paragraaf dat het uitgangspunt is dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan aan de desbetreffende vreemdeling is toe te rekenen. Wanneer de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen.
Verder vermeldt paragraaf C4/3.6.3 van de Vc 2000 als bijzonder aandachtspunt bij het ontbreken van documenten inzake de reis dat het in beginsel niet geloofwaardig is dat een asielzoeker geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen en dat in het geval een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, hij blijk geeft van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.
4. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mogen - indien zich één van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet - in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen en als gevolg daarvan heeft kunnen concluderen dat op voorhand afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
6. Verweerder werpt eiseres tegen dat zij geen documenten ter onderbouwing van haar reisroute heeft overgelegd. Eiseres heeft gesteld dat zij haar reisdocumenten onder dwang aan de reisagent heeft moeten afstaan en dat zij er niet van op de hoogte was dat zij de documenten aan de IND diende te overleggen. Derhalve is het verschoonbaar dat eiseres haar reisdocumenten niet heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten of ander indicatief bewijs ter vaststelling van haar reisroute haar niet is toe te rekenen. Verweerder heeft terecht van belang geacht dat verzoeker direct na aankomst in Nederland de bescherming van de Nederlandse autoriteiten had kunnen inroepen en dus niet meer afhankelijk was van de reisagent. Hiertoe is van belang dat eiseres zelf heeft verklaard dat zij haar reisdocumenten bij de douanecontrole heeft getoond en pas in het huis van de reisagent in Nederland haar reisdocumenten heeft afgegeven. Van enige dwang is niet gebleken. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid het ontbreken van de genoemde reisdocumenten aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen.
7. Verder heeft verweerder eiseres in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat zij geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent haar reisroute heeft afgelegd. Eiseres heeft niets kunnen verklaren over haar reis, behoudens de kleur van de rokken en blouses van de stewardessen. Ze wist niet welke kleur het vliegtuig had, in welke taal werd omgeroepen of met welke maatschappij ze vloog. Het standpunt van eiseres dat zij geen verklaringen over de reis kan afleggen daar de reis ’s nachts heeft plaatsgevonden, is onvoldoende. Het standpunt dat eiseres geen westerse letters kan lezen, waardoor zij geen details over de reis, vliegtuig en reisroute kan geven is evenmin voldoende, aangezien zij in het eerste gehoor heeft verklaard dat ze van haar man heeft geleerd te schrijven op de Engelse manier. Verweerder heeft artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres kunnen tegenwerpen.
8.1 Nu vast staat dat zich de omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, mogen in het relaas, alvorens het geloofwaardig kan worden geacht, geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas van eiseres moet derhalve een positieve overtuigingskracht uitgaan. De rechtbank zal beoordelen of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert.
8.2 Verweerder heeft in het voornemen eiseres tegengeworpen dat ze tijdens het vrije relaas heeft verklaard dat ze werd mishandeld en vervolgens bloedend op straat werd achtergelaten, waarna ze door twee Indiase mannen naar de politie is gebracht, terwijl eiseres tijdens de nadere vraagstelling heeft gesteld dat deze twee mannen hebben ingegrepen terwijl ze werd mishandeld.
8.3 De rechtbank overweegt als volgt. In het vrije relaas van het nader gehoor (pagina 6) heeft eiseres het volgende verklaard: “Ik werd mishandeld en bloedend op straat achtergelaten. Twee Indiase mannen hielpen mij naar de Indiase politie.” Vervolgens is tijdens de nadere vraagstelling (pagina 10 van het nader gehoor) de volgende vraag gesteld: “Grepen deze twee mannen in toen dit gebeurde?” Eiseres heeft hierop geantwoord: “Ja, zij grepen in terwijl het gebeurde. Zij kwamen naar mij toe terwijl ik werd mishandeld. Ik denk dat dit mijn redding is geworden.” De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien dat de verklaring van eiseres dat de genoemde Indiase mannen ingrepen tegenstrijdig is met het gestelde dat eiseres bloedend op straat is achtergelaten door haar mishandelaars. Verweerder heeft dit dan ook niet als tegenstrijdigheid kunnen tegenwerpen.
8.4 In het bestreden besluit heeft verweerder eiseres tegengeworpen, met verwijzing naar hetgeen eiseres hierover in de zienswijze heeft gesteld, dat ze tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over haar mishandeling en de daarop volgende hulp van de twee Indiase mannen. Immers, in de vijfde alinea van de zienswijze wordt gesteld dat betrokkene door twee Indiase mannen naar het politiebureau is gebracht en in alinea zes van de zienswijze staat dat betrokkene alleen naar het politiebureau is gegaan.
8.5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aan eiseres tegengeworpen tegenstrijdigheid onvoldoende heeft gemotiveerd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat uitgegaan moet worden van hetgeen eiseres in het nader gehoor hieromtrent verklaard heeft. Volgens verweerder komt aan de zienswijze niet meer waarde toe dan aan het verklaarde in het nader gehoor. In het nader gehoor (pagina 10) is de volgende vraag gesteld: “Hebben de twee mannen die u naar de politie hielpen zich gemeld als getuigen?”. Eiseres heeft hierop geantwoord: “Nee, ze hebben verder geen assistentie verleend bij de aangifte. Ze hebben mij alleen ter plekke geholpen.” Gelet op de vraagstelling kan niet gezegd worden dat de zinsnede “ter plekke” alleen duidt op de plaats waar eiseres is mishandeld. Verweerder heeft bovenstaande tegenstrijdigheden dan ook niet aan eiseres kunnen tegenwerpen.
8.6 Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres vaag heeft verklaard over de hulp die haar man kan bieden. Zo heeft eiseres verklaard in de periode van 29 mei 2007 tot 15 juli 2007 geen problemen te hebben gehad omdat haar man thuis was en men respect heeft voor een militair, terwijl eiseres eerder heeft verklaard dat haar man niet zo een belangrijke rang heeft dat hij bescherming kan bieden. Eiseres heeft hiertegen in gebracht dat zij heeft bedoeld te zeggen dat bescherming via haar man op lange termijn geen soelaas zou bieden. In de periode dat de man van eiseres thuis was kon hij haar beschermen, omdat er een man in huis was die een aanval op haar zou kunnen pareren. Maar als haar man weer voor langere tijd zou moeten vertrekken zou eiseres alleen in de woning zijn en zou zij zichzelf niet kunnen beschermen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt in het licht van hetgeen eiseres hiertegen heeft ingebracht onvoldoende gemotiveerd.
8.7.1 Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres geen bescherming heeft gevraagd van de hogere autoriteiten en niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze geen bescherming zal krijgen. Bovendien was het mogelijk om bescherming van de politie in te roepen. Uit de verklaringen van eiseres is gebleken dat de politie stappen zou ondernemen tegen degenen die eiseres hebben mishandeld als eiseres die personen zou zien. Uit het artikel van J.M. Hess, ‘Statelessness and the State: Tibetans, Citizenship, and Nationalist Activism in a Transnational World’ blijkt voorts dat Tibetanen in India the practical benefits of citizenship genieten. De verklaring van eiseres dat het niet mogelijk is bescherming van de hogere autoriteiten in te roepen wordt niet geloofwaardig geacht, aldus verweerder. Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen bescherming van de Indiase autoriteiten hoeft te verwachten, aangezien ze tot een vluchtelingengroep behoort en het een intern conflict is dat de Tibetanen onderling dienen op te lossen.
8.7.2 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juli 2002 in zaak nr. 200202206/1, LJN: AE7630, JV 2002/306), mag van een vreemdeling worden gevergd dat hij zich, alvorens hij zijn land van herkomst verlaat om elders bescherming te zoeken, tot de autoriteiten van dat land wendt om bescherming te krijgen, tenzij hij aannemelijk maakt dat dit voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos zou zijn geweest. Indien dit laatste niet aannemelijk is gemaakt, kan slechts het tevergeefs inroepen van de bescherming van de autoriteiten aannemelijk maken dat de autoriteiten van het land van herkomst niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
8.7.3 De rechtbank is van oordeel dat de vraag aan de orde is of aannemelijk is dat de autoriteiten eiseres geen bescherming kunnen of willen bieden dan wel dat het inroepen van die bescherming bij voorbaat zinloos of gevaarlijk zou zijn. Dit raakt, anders dan verweerder betoogt, niet de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar de vraag of het asielrelaas, indien geloofwaardig, voldoende zwaarwegend is voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit geschilpunt ten onrechte heeft beoordeeld in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas en niet in het kader van de zwaarwegendheid. Daarmee heeft verweerder een onjuist beoordelingskader gehanteerd. Verweerder heeft eiseres in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas dan ook niet kunnen tegenwerpen dat zij op dit punt tegenstrijdig heeft verklaard.
8.8. Verweerder heeft eiseres wel kunnen tegenwerpen dat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de datum waarop zij naar haar man is vertrokken. Eiseres heeft eerst verklaard dat zij op 13 mei 2007 naar haar man is gevlucht, terwijl zij vervolgens heeft verklaard op 15 mei 2007 te zijn gevlucht. Eiseres heeft hier niets tegenin gebracht.
8.9 Gezien het voorgaande resteert wat betreft de beoordeling van de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas slechts op een punt, te weten ten aanzien van de datum waarop eiseres naar haar man is gevlucht, een tegenstrijdige verklaring. Mede gezien het feit dat die tegenstrijdigheid een gering verschil van slechts twee dagen betreft, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat het asielrelaas ongeloofwaardig is, onvoldoende is gemotiveerd.
9. Gezien het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
10. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
11. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan de griffier;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kempen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2010.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.: EvK
Coll.: AS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.