ECLI:NL:RBSGR:2010:BM7570

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2049
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de bestuurlijke lus in vreemdelingenrechtelijke asielzaak met betrekking tot medische toestand van eiser

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Roermond, wordt de toepassing van de bestuurlijke lus in een vreemdelingenrechtelijke zaak besproken. De zaak betreft een asielaanvraag van eiser, die eerder door de rechtbank is behandeld. Bij besluit van 24 september 2008 heeft de Minister van Justitie de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een eerdere uitspraak van de rechtbank op 20 februari 2009, waarin werd geoordeeld dat de Minister een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de rechtbankoverwegingen.

Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat de Minister niet op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. De rechtbank constateert dat eiser tijdens zijn gehoren herhaaldelijk heeft aangegeven dat hij zich ziek voelde, wat mogelijk invloed heeft op zijn vermogen om zijn asielrelaas consistent te vertellen. De rechtbank oordeelt dat de Minister de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) had moeten inschakelen om te beoordelen of eiser gehoord kon worden, gezien de twijfels over zijn mentale toestand.

De rechtbank stelt de Minister in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door de MOA-arts de vraag voor te leggen of eiser op 8 september 2009 gehoord kon worden. De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat de Minister de eerdere uitspraak van de rechtbank respecteert en de nodige stappen onderneemt om de situatie van eiser zorgvuldig te beoordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 mei 2010, en tegen deze tussenuitspraak staat hoger beroep open tegelijk met de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’S GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 10 / 2049
Tussenuitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser], eiser,
gemachtigde mr. W.G.P. Berkers,
tegen
De Minister van Justitie, n/d Procesvertegenwoordiging IND, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 24 september 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 afgewezen.
1.2. Tegen dit besluit heeft eiser op 9 oktober 2009 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 20 februari 2009, geregistreerd onder procedurenummer AWB08/36198, heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 september 2008 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
1.3. Bij besluit van 30 december 2009 heeft verweerder de onder 1.1. vermelde aanvraag (opnieuw) afgewezen. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld (AWB 10/2049).
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 mei 2010, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Y.E.A.M. van Hal.
2. Overwegingen
2.1. Voor de in deze zaak relevante feiten en toepasselijke wetgeving verwijst de rechtbank naar de onder 1.2 genoemde uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2009.
2.2. Naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de rechtbank heeft verweerder eiser opnieuw gehoord op 24 augustus en 14 september 2009. Bij dit laatste gehoor heeft eiser het verslag van een MOA-arts van 8 september 2009 overgelegd.
2.3. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag van eiser bij het thans bestreden besluit van 30 december 2009 opnieuw afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten. Daarnaast wordt het asielrelaas voor ongeloofwaardig gehouden. Gelet hierop heeft verweerder wederom besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vw 2000.
2.4. In beroep heeft eiser in hoofdzaak aangevoerd dat verweerder op onjuiste uitvoering heeft gegeven aan de rechtbank van 20 februari 2009. Het had volgens eiser, gelet op het oordeel van de rechtbank, op de weg van verweerder zelf gelegen om een nader onderzoek in te stellen naar de medische situatie van eiser.
2.5. De rechtbank ziet zich thans geplaatst voor de vraag of verweerder een juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2009.
2.6. In deze uitspraak heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“2.10. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens de hem afgenomen gehoren diverse malen heeft opgemerkt dat hij zich ziek voelde, dat hij al langere tijd ziek was en dat die ziekte verband houdt met zijn vermogen om zich zaken te herinneren. Zo heeft hij tijdens het eerste gehoor (p.6) verklaard zich vanwege ziekte niet te kunnen herinneren hoe lang het laatste stuk van zijn reis, de busreis naar Ter Apel heeft geduurd. Bij aanvang van het nader gehoor heeft hij verklaard zich niet lekker te voelen, maar wel een gesprek te kunnen voeren. Zoals blijkt uit het rapport van nader gehoor op pagina 4 heeft eiser verklaard: “ik ben en was ziek, kon niet veel spreken, viel vaak flauw, het is in mijn hoofd en blijft daar zitten” en tijdens het tweede nader gehoor (p. 3, onder het kopje ziekte) heeft eiser onder meer verklaard dat hij nog geen dokter heeft gezien omdat de ziekte die hij heeft niet behandeld kan worden door een ziekenhuis of door een dokter. Volgens eiser betreft het een zwarte ziekte, die te maken heeft met de duivel. Een soort Marabu in Guinee heeft hem dat verteld. Ook op diverse andere momenten tijdens de gehoren heeft eiser gerefereerd aan zijn ziekte en in relatie tot die ziekte aangegeven dat hij bepaalde zaken (kleur politieuniform, de cel waarin hij werd vastgehouden) vergeten is, dan wel niet kan beschrijven.
2.11. Volgens onderdeel C13/1.2 van de Vc 2000 kan het voorkomen dat het relaas van een asielzoeker niet consistent is als gevolg van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Bij twijfel als gevolg van het ontbreken van een consistent relaas of indien betrokkene een verwarde indruk maakt, wordt de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) of de GG&GD ingeschakeld. Deze inschakeling betreft niet de vraag of de betrokkene getraumatiseerd is en deswege leidt aan PTSS, maar betreft de vraag of betrokkene gehoord kan worden of doorverwezen moet worden.
2.12. Dat van de zijde van verweerder de MOA of de GG&GD is ingeschakeld is niet gebleken. Ter zitting is van de zijde van verweerder aangegeven dat daartoe geen aanleiding werd gezien omdat niet is gebleken dat eiser niet kon verklaren. In reactie op hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de ziekte, dan wel het bevattingsvermogen van eiser heeft verweerder erop gewezen dat eiser te kennen is gegeven dat hij, wanneer hij deze omstandigheid wil laten meewegen in de besluitvorming, hij dit met documenten dient te onderbouwen. Nu eiser dergelijke stukken niet heeft ingediend speelt de gestelde ziekte in de visie van verweerder geen rol in de besluitvorming.
2.13. De rechtbank is evenwel van oordeel dat gelet op vorenstaand (imperatief geformuleerd) beleid de vraag of de gestelde ziekte wel of geen rol moet spelen in de besluitvorming, niet afdoet aan de verplichting van verweerder om bij twijfel als gevolg van het ontbreken van een consistent relaas, of indien betrokkene een verwarde indruk maakt, de MOA of de GG&GD in te schakelen teneinde vast te stellen of betrokkene gehoord kan worden of doorverwezen moet worden. Verweerders standpunt dat de gehoren van eiser zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat eiser in de gelegenheid is gesteld om correcties en aanvullingen in te dienen op de inhoud ervan is naar dezerzijds oordeel niet toereikend.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder – zoals in het voorgaande is geschetst in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas zeer groot gewicht heeft toegekend aan de door eiser afgelegde verklaringen. Onder die omstandigheden had verweerder zich, gezien eisers talrijke verwijzingen naar zijn medische toestand in relatie tot zijn vermogen om zich dingen te herinneren, in samenhang met het gewicht dat er aan eisers verklaringen is toegekend, ervan moeten vergewissen of eiser wel gehoord kon worden en geen genoegen moeten nemen met eisers eigen verklaring dat hij zich niet goed voelde, maar wel een gesprek kon voeren. Dit klemt te meer nu het standpunt van verweerder ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas in een geval als het onderhavige extra zwaar weegt. Krachtens het landgebonden beleid ten aanzien van het land van herkomst van eiser, zijnde Guinee, zoals neergelegd in WBV 2008/18, wordt immers gezien de straffeloosheid die er in Guinee heerst bij een geloofwaardig asielrelaas eerder overgegaan tot toelating op een van de gronden van artikel 29, eerste lid, onder a, b, c, of d, van de Vw 2000.
2.14. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het besluit van verweerder in dit opzicht niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.”
2.7. Aangezien tegen de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep is ingesteld, staat de uitspraak van 20 februari 2009 in rechte vast. Derhalve mag verweerder er aan gehouden worden onverkort uitvoering te geven aan de voornoemde uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het thans bestreden besluit onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 20 februari 2009.
2.8. De rechtbank constateert dat verweerder zelf geen initiatieven heeft ontplooid om aan de MOA-arts, indachtig de uitspraak van de rechtbank, expliciet de vraag voor te leggen of eiser kan worden gehoord. Op verzoek van eiser heeft de MOA-arts het rapport van 8 september 2009 opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte het initiatief bij eiser zelf heeft gelegd. Nog afgezien van het feit dat dit rapport niet op verzoek van verweerder is opgesteld, kan uit het rapport niet worden afgeleid of eiser al dan niet kan worden gehoord. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder niet aan de verplichting voldaan om bij twijfel als gevolg van het ontbreken van een consistent relaas, of indien betrokkene een verwarde indruk maakt de MOA of de GG&GD in te schakelen teneinde vast te stellen of betrokkene gehoord kan worden of doorverwezen moet worden.
2.9. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank wijst – wellicht ten overvloede – verder nog op het bepaalde in artikel 8:51b van de Awb. Hierin is bepaald dat het bestuursorgaan de rechtbank zo spoedig mogelijk meedeelt of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen. Tevens is bepaald dat, indien het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, het de rechtbank zo spoedig mogelijk schriftelijk meedeelt op welke wijze het gebrek is hersteld.
2.10. Overeenkomstig de op 1 januari 2010 in werking getreden Wet bestuurlijke lus Awb ziet de rechtbank in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. Verweerder dient daartoe aan de MOA-arts de vraag voor te leggen of eiser op de hiervoor genoemde datum van rapportage, 8 september 2009, naar diens oordeel kon worden gehoord.
2.11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De rechtbank:
stelt de Minister van Justitie in de gelegenheid om binnen drie weken na verzending van deze uitspraak:
- aan de MOA-arts ter beantwoording de vraag voor te leggen of eiser op 8 september 2009 gehoord kon worden;
- de rechtbank mede te delen wat het antwoord van de MOA-arts is en welke conclusie de Minister aan het antwoord van de MOA-arts verbindt.
Aldus gedaan door mr.drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.
w.g. mr. M.M. van Utteren-Hoving,
griffier
w.g. mr.drs. E.J. Govaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 21 mei 2010.
Tegen deze tussenuitspraak staat hoger beroep open tegelijk met de einduitspraak.