ECLI:NL:RBSGR:2010:BM7002

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/753532-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tegen kwetsbare slachtoffers in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere diefstallen met geweld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen waarbij hij op een onverhoedse manier te werk is gegaan en daarbij geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met het feit dat beide slachtoffers verbleven in een psychiatrisch ziekenhuis, waardoor zij als kwetsbaarder kunnen worden beschouwd dan gemiddelde burgers. De verdachte was geen onbekende in het ziekenhuis, aangezien hem de toegang tot het terrein was ontzegd. Dit heeft de rechtbank doen concluderen dat de verdachte opzettelijk deze slachtoffers heeft uitgekozen.

De rechtbank heeft de feiten als volgt beoordeeld: de verdachte heeft op 3 augustus 2009 in Oegstgeest een geldbedrag van ongeveer 100 euro van slachtoffer [C] weggenomen, en op 17 oktober 2009 heeft hij een geldbedrag van ongeveer 25 euro van slachtoffer [D] gestolen. Beide feiten gingen gepaard met geweld, waarbij de verdachte de portemonnees uit de handen van de slachtoffers trok. De rechtbank heeft de verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft daarnaast de vorderingen van de benadeelde partijen [A] en [B] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden, was vrijgesproken. De rechtbank heeft de teruggave van inbeslaggenomen goederen gelast, aangezien het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/753532-09
Datum uitspraak: 2 juni 2010
Tegenspraak
Promis1
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
adres: [adres].
Thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 mei 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. L. Rijsdam, advocaat te Katwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
FEIT 1:
hij op of omstreeks 20 augustus 2009 te Leiden (in een parkeergarage) op of
aan de openbare weg, de Rijnstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of 25 euro, althans een
geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [A], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met kracht)
uit de broekzak van die [A] trekken van de portemonnee (met het
geld);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
FEIT 2:
hij op of omstreeks 12 november 2009 te Leiden met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid snoep en/of een
flesje frisdrank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
winkelbedrijf Jamin, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
FEIT 3:
hij op of omstreeks 02 december 2009 te Leiden op of aan de openbare weg, (op
een volkstuinencomplex aan) het Joop Vervoornpad, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of 50 euro,
althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [B], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [B], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (bij de
kraag) vastpakken en/of naar de grond duwen en/of bovenop die [B]
gaan zitten;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
FEIT 4:
hij op of omstreeks 03 augustus 2009 te Oegstgeest met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een
geldbedrag (van ongeveer 100 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [C], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [C], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit het trekken/pakken van een portemonnee
uit een/de hand(en) van die [C] en/of (vervolgens) dat geldbedrag uit
die portemonnee te pakken;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
FEIT 5:
hij op of omstreeks 17 oktober 2009 te Oegstgeest met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een
geldbedrag (van ongeveer 25 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [D], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit het vastpakken van de portemonnee van
die [D] en/of het rukken/trekken aan die portemonnee en/of - nadat die
[D] ten val was gekomen - het plaatsen van zijn, verdachte's been tegen
het lichaam van die [D] en/of (daarbij) het trekken/rukken van die
portemonnee uit een/de hand(en) van die [D] en/of (vervolgens) dat
geldbedrag uit die portemonnee te pakken;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Overwegingen omtrent de feiten 1, 2 en 3
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 een bewezenverklaring gevorderd. De raadsvrouw heeft ten aanzien van deze feiten vrijspraak bepleit.
Feit 1.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 20 augustus 2009 te Leiden zich de portemonnee van [A] wederrechtelijk heeft toegeëigend door de portemonnee uit de broekzak van die [A] te trekken.
Op die dag is [A], blijkens zijn aangifte, in een parkeergarage beroofd van zijn portemonnee. Volgens [A] was de dader een man van negroïde afkomst, lengte ongeveer 1.70 meter, met kort donker haar. Van deze beroving bestaan camerabeelden, welke ter terechtzitting zijn afgespeeld en door de rechtbank bekeken. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat twee verbalisanten aan de hand van getoonde foto’s (kennelijk prints van de desbetreffende camerabeelden) de verdachte hebben herkend, en wel (sic) voor 100%. Een (foto)confrontatie tussen aangever en verdachte heeft niet plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat jegens verdachte de diefstal met geweld kan worden bewezen, op grond van de aangifte van [A], de camerabeelden en de herkenning door twee verbalisanten van de camerabeelden van verdachte.
De rechtbank volgt die conclusie niet. Op de camerabeelden van de diefstal, zoals door de rechtbank ter zitting waargenomen, komt weliswaar een persoon voor die verdachte zou kunnen zijn, maar of die persoon ook feitelijk verdachte is kan de rechtbank niet vaststellen bij gebrek aan voldoende herkenbare trekken. De “100% herkenning” door de verbalisanten, wat daar verder ook van zij, wordt daarmee weerlegd, nu het uiteindelijk de rechtbank zelf is die de vraag kan en derhalve dient te beantwoorden of een persoon, die de rechtbank ter zitting voor zich ziet, wel of niet is te herkennen op bepaalde foto’s dan wel bewegende beelden. Er resteert aldus geen wettig bewijsmiddel dat verdachte in verband brengt met dit feit, zodat verdachte van dat feit zal worden vrijgesproken.
Feit 2.
Verdachte zou op 12 november 2009 te Leiden een hoeveelheid snoep en frisdrank hebben weggenomen uit winkelbedrijf Jamin. Van dat feit is aangifte gedaan door [E], werkzaam bij Jamin. Zij beschrijft de dader als een negroïde man, leeftijd tussen de 30 en 35 jaar, lengte tussen 1.75 en 1.80 meter. Verder geeft zij een beschrijving van de door de dader gedragen kleding. Er zijn camerabeelden beschikbaar van de diefstal, welke beelden ter terechtzitting zijn vertoond. Twee verbalisanten hebben, blijkens een door hen opgemaakt proces-verbaal, verklaard verdachte van die beelden te herkennen. Een (foto)confrontatie tussen aangeefster en verdachte heeft niet plaatsgevonden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte deze diefstal heeft gepleegd, en wel op grond van de aangifte van [E], de camerabeelden en de herkenning door twee verbalisanten van de camerabeelden.
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen. Op de camerabeelden van de diefstal komt weliswaar een persoon voor die verdachte zou kunnen zijn, maar of die persoon ook feitelijk verdachte is kan de rechtbank niet vaststellen bij gebrek aan voldoende herkenbare trekken. Om dezelfde reden als bij feit 1 vermeld ontvalt daarmee aan de herkenning door de verbalisanten de bewijskracht. Andere bewijsmiddelen zijn niet voorhanden.
Feit 3.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2 december 2009 te Leiden zich de portemonnee van [B] wederrechtelijk heeft toegeëigend door middel van diefstal welke gepaard ging met geweld, bestaande uit het bij de kraag grijpen en naar de grond duwen van die [B]. Deze heeft daarvan aangifte gedaan en een signalement van de dader gegeven. Verdachte werd door aangever evenwel niet herkend bij een fotobewijsconfrontatie. Daarnaast heeft aangever verklaard dat de dader goed Nederlands sprak zonder accent. De rechtbank heeft ter terechtzitting vastgesteld dat verdachte niet aan die laatste omschrijving voldoet. Overige bewijsmiddelen zijn niet voorhanden. De rechtbank acht dit feit dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4. Overwegingen omtrent de feiten 4 en 5
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer (feit 4) dat verdachte op 3 augustus 2009 te Oegstgeest een geldbedrag heeft weggenomen dat toebehoorde aan [C] en vervolgens (feit 5) dat verdachte op 17 oktober 2009 te Oegstgeest een geldbedrag heeft weggenomen dat aan [D] toebehoorde, terwijl die feiten telkens vergezeld gingen van geweld tegen de slachtoffers, bestaande uit het uit de handen trekken van een portemonnee.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van deze feiten jegens de verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Hetgeen vaststaat
[C] heeft op 4 augustus 2009 aangifte gedaan van het volgende. Op 3 augustus 2009 bevond hij, [C], zich in de rookruimte van pand Valkenlaan 1 te Oegstgeest, gevestigd op het terrein van het psychiatrisch ziekenhuis Rivierduinen.2 Op een gegeven moment kwam een voor hem onbekende persoon de rookruimte ingelopen. Deze man had een loempia in zijn hand en vroeg of hij, [C], die wilde kopen voor € 1,-. [C] pakte zijn portemonnee om te betalen voor de loempia waarna de portemonnee door de onbekende man uit zijn handen werd gepakt.3 De man pakte het briefgeld (in totaal 50 euro) uit de portemonnee waarna hij de portemonnee weer naar [C] teruggooide. [C] beschrijft de man als een negroïde tengere man tussen de 41 en 43 jaar met een lang smal gelaat met een zwarte leren jas en een zwarte stoffen broek aan.4 Er is tevens een getuigenverklaring opgenomen van [getuige]. Deze zag in de rookruimte van Rivierduinen twee personen.5 Een daarvan herkende hij als [C] en de ander was hem onbekend. Het ging om een negroïde man met zwarte leren jas en een zwarte broek aan.6 Later hoorde [getuige] dat [C] beroofd was door die man.
Op 17 oktober 2009 liep [D], blijkens door hem gedane aangifte, op het terrein van psychiatrisch ziekenhuis Rivierduinen waar hij verbleef op de besloten opname.7 [D] werd toen achterop gelopen door een man die een praatje met hem aanknoopte. De man vroeg wisselgeld voor 5 euro aan [D] waarop [D] zijn portemonnee uit zijn linker binnenzak haalde. [D] kon echter niet wisselen en wilde zijn portemonnee weer terug stoppen. Op dat moment pakte de man de portemonnee vast. [D] probeerde zijn portemonnee met alle macht vast te houden, maar de man bleef trekken waardoor [D] op de grond viel. Toen [D] op zijn rug lag had hij de portemonnee nog maar met een hand vast. De dief zette zich met zijn been af tegen de borstkas van [D] om zo de portemonnee los te rukken. Daardoor moest [D] de portemonnee loslaten. De man graaide in de portemonnee en nam geld weg.8 Er is 25 euro weggenomen. Hierna gooide de man de portemonnee met een zwaaibeweging weg. [D] omschrijft de man als een negroïde man tussen de 30 en 40 jaar met een lang smal gezicht zonder gezichtshaar.9
[C] (slachtoffer van de diefstal op 3 augustus 2009) heeft ook een verklaring afgelegd omtrent hetgeen hij op 17 oktober 2009 heeft gezien. Op die dag werd er bij hem aan de deur van zijn kamer in Rivierduinen geklopt. Toen hij open deed zag hij voor zijn deur dezelfde man staan die op 3 augustus 2009 50 euro van hem had gestolen.10
Ten slotte is [getuige 2] (werkzaam op Rivierduinen) als getuige gehoord.11 [Getuige 2] zag op 17 oktober 2009 een man lopen die zij ambtshalve kent als [naam]. Zijn echte naam is [naam verdachte]. [Getuige 2] is vervolgens de gang ingelopen, maar zag hem niet meer. Wel zag ze [C] die tegen [getuige 2] zei “dat was hem”. [Getuige 2] wist meteen wat hij bedoelde, namelijk dat het [naam] was die eerder 50 euro van [C] had gestolen.
Overweging omtrent het bewijs
Uit vorenstaande bewijsmiddelen, die elkaar aanvullen en ondersteunen, leidt de rechtbank het volgende af:
* De man die op 3 augustus 2009 het geld van aangever [C] heeft gestolen is dezelfde man die op 17 oktober 2009 een soortgelijk feit jegens aangever [D] heeft gepleegd;
* Gelet op de door de aangevers opgegeven signalementen en de verklaring van de getuige [getuige 2] is deze man te identificeren als verdachte.
Op grond daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen – zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende kennelijke schrijf- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad – de inhoud van de tenlastelegging dat:
(feit 4:)
hij op 03 augustus 2009 te Oegstgeest met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 100 euro,
toebehorende aan [C], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het trekken van een portemonnee uit de handen van die [C] en vervolgens dat geldbedrag uit die portemonnee te pakken;
(feit 5:)
hij op 17 oktober 2009 te Oegstgeest met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 25 euro, toebehorende [D], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [D], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het vastpakken van de portemonnee van die [D] en het trekken aan die portemonnee en - nadat die [D] ten val was gekomen - het plaatsen van zijn, verdachte's been tegen het lichaam van die [D] en daarbij het rukken van die portemonnee uit de hand van die [D] en vervolgens dat geldbedrag uit die portemonnee te pakken;
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7. De straf
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden zal worden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften van de reclassering.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, bij veroordeling, een straf gelijk aan het voorarrest opgelegd dient te worden en subsidiair het overige deel van de straf geheel voorwaardelijk op te leggen zodat begonnen kan worden met het reclasseringstoezicht.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de keuze van strafsoort en strafduur wordt meer in het bijzonder het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen waarbij hij op een onverhoedse manier te werk is gegaan en daarbij tevens geweld heeft gebruikt. De rechtbank houdt ten bezware van de verdachte rekening met de omstandigheid dat beide slachtoffers verbleven in een psychiatrisch ziekenhuis zodat aangenomen mag worden dat zij in een aantal opzichten als kwetsbaarder hadden te gelden dan gemiddelde burgers. Aannemelijk is dat verdachte -die geen onbekende was van het desbetreffende ziekenhuis, zoals blijkt uit het verbod waarbij hem de toegang tot het terrein van dat ziekenhuis was ontzegd- juist daarom zijn oog op deze slachtoffers heeft laten vallen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 3 december 2009 omtrent verdachte, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan feiten als de onderhavige. Daarnaast liep verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten nog in een proeftijd.
Vervolgens brengt de rechtbank de omstandigheid in rekening dat bij verdachte, blijkens zijn houding ter terechtzitting, kennelijk geen enkel inzicht bestaat in het verwerpelijke en strafwaardige karakter van zijn handelingen.
De rechtbank houdt, gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, bij het opleggen van na te melden straf wel rekening met de afzonderlijke straf die de verdachte bij vonnis van de politierechter van 27 oktober 2009 is opgelegd.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een straf behoort te worden opgelegd, die vrijheidsbeneming met zich brengt, waarbij de rechtbank niet van enige omstandigheid is gebleken die zou nopen een gedeelte van die straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank zal, ondanks dat zij –anders dan de officier van justitie- tot vrijspraak van een aantal feiten komt niettemin een straf opleggen die wat de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte betreft gelijk is aan hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. Daarvoor is redengevend dat de rechtbank de feiten zoals bewezen verklaard zodanig ernstig acht dat reeds daarvoor een straf van een onvoorwaardelijke duur als door de officier van justitie gevorderd passend is.
8. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
8.1. De vordering van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [A] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 44,-, subsidiair 1 dag hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
Ten aanzien van de vordering van [B] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 380,- en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 380,-, subsidiair 7 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B].
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen geen standpunt ingenomen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
[A], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 44,-. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
[B], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 406,72. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
9. De inbeslaggenomen goederen
9.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 3 genummerde voorwerp, te weten een paar witte schoenen, zal worden teruggegeven aan de verdachte .
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp geen standpunt ingenomen.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 4 en 5:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart de benadeelde partijen [A] en [B], niet-ontvankelijk in de vorderingen tot schadevergoeding;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten: een paar witte schoenen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs. S.M. van der Schenk en O. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Laagland, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s betreft dit – tenzij anders vermeld – de pagina’s van het doorgenummerde (pagina’s 1-183) proces-verbaal met het nummer PL1643/2009/312924, Politie Hollands Midden, gebundeld en onderverdeeld in zaaksdossiers, met bijlagen.
2 Proces-verbaal van aangifte [C], p. 115.
3 Proces-verbaal van aangifte [C], p. 116.
4 Proces-verbaal van aangifte [C], p. 116.
5 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 121.
6 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 122.
7 Proces-verbaal van aangifte [D], p. 132.
8 Proces-verbaal van aangifte [D], p. 133.
9 Proces-verbaal van aangifte [D], p. 134.
10 Proces-verbaal van verhoor getuige [C], p. 141.
11 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 143.