Parketnummer 09/757657-09
Datum uitspraak: 4 juni 2010
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 april 2010, 20 mei 2010 en 21 mei 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. L.C. Blok, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. D.M. van Gosen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 43.200,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 43.200,00 ten behoeve van het slachtoffer Stichting Kat in Nood.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) genoemde voorwerp, een personenauto, zal worden verbeurdverklaard.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, indien de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet, of niet geheel, toewijst.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 maart 2009 tot en met 24 maart 2009, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, te zamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een voorwerp heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp gebruik heeft gemaakt, te weten een of meer geldbedragen (in totaal 43.200 euro), terwijl hij (telkens) wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Op 7 maart 2009 zijn uit een woning aan de [adres] te ’s-Gravenhage twee bankpassen met bijbehorende pincodes, toebehorende aan de Stichting Kat in Nood, gestolen. Deze bankpassen behoren bij de rekening van de Stichting Kat in Nood met rekeningnummer [rekeningnummer 1]. De mogelijkheid om met deze rekening via internet te bankieren was door de Rabobank geactiveerd. Vanaf 7 maart 2009 is van deze rekening een totaalbedrag van € 250.883,70 afgeschreven. Een bedrag van € 36.641,95 is in de periode van 7 maart 2009 tot en met 19 maart 2009 middels pintransacties van voornoemde rekening ontvreemd. Een bedrag van € 214.241,75 is in de periode van 17 maart 2009 tot en met 23 maart 2009 middels overboekingen naar andere rekeningen van voornoemde rekening ontvreemd.
Twee van voornoemde overboekingen betroffen overboekingen naar rekeningen van verdachte. Op 17 maart 2009 is rond 14:09 uur met een spoedopdracht een bedrag van € 21.600,00 via het IP-adres van verdachte overgeboekt van de rekening van de Stichting Kat in Nood naar de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [naam bedrijf], het bedrijf van verdachte. Bij deze overboeking is als kenmerk factuurnummer [factuurnummer] vermeld. Een tweede bedrag, eveneens € 21.600,00, is op 17 maart 2009 rond 15:30 uur met een spoedopdracht via hetzelfde IP-adres van verdachte van de rekening van de Stichting Kat in Nood overgeboekt naar de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van verdachte, handelend onder de naam [naam bedrijf]. Bij deze tweede overboeking is als kenmerk factuurnummer [factuurnummer]2 vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de voornoemde twee overgeboekte geldbedragen, in totaal € 43.200,00, van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte dreef op 17 maart 2009 een eenmanszaak, [naam bedrijf], een kleinhandel/winkel in vloerbedekking en tapijten, gevestigd aan de [adres] 's-Gravenhage. Verdachte heeft ter terechtzitting van 20 mei 2010 verklaard, dat er op die dag een klant in zijn zaak kwam die pvc laminaat wilde kopen. De klant sprak daar volgens verdachte met verstand van zaken over en heeft op die dag in totaal 6 pallets met pvc etile gekocht. De klant nam de pallets mee in een busje en werd daarbij geassisteerd door een tweede man. Van de aankoop van de partij pvc etile zijn twee facturen opgemaakt. De klant vroeg verdachte boven de facturen Stichting Kat te vermelden. Verdachte heeft niet gevraagd naar zijn legitimatie en gesteld dat hij in de 15 jaar dat hij handel drijft nog nooit een klant heeft verzocht zich te legitimeren. Verdachte heeft verklaard dat het niet mogelijk was om dergelijke grote bedragen bij [naam bedrijf] middels een pintransactie te betalen. Verdachte is daarom ingegaan op het verzoek van de klant de bedragen per internet over te boeken. Verdachte heeft daarvoor aan de klant zijn rekeningnummers gegeven en zijn computer ter beschikking gesteld. De wijze waarop de klant via internet de overboekingen deed, met gebruikmaking van een kastje, maakte op verdachte een betrouwbare indruk. Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig pvc verkocht en dat een transactie als deze voor hem niet ongebruikelijk was.
De rechtbank stelt vast, dat zich in het dossier twee op 17 maart 2009 gedateerde facturen aangaande de aankoop van pvc etile bevinden, waar de betreffende bedragen op staan vermeld. De daarop vermelde factuurnummers komen overeen met de kenmerknummers, die bij de overboekingen via internet zijn vermeld. De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring omtrent de verschillen in opmaak van de facturen komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Het feit dat op de factuur met factuurnummer [factuurnummer] (I) als afdruktijdstip 15:21 is vermeld, terwijl de tijd waarop de storting plaatsvond ruim een uur daarvoor was, doet daar niet aan af, reeds nu geen onderzoek is gedaan naar de instellingen van het apparaat dat deze factuur heeft afgedrukt.
De rechtbank heeft dan ook onvoldoende reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat hij op 17 maart 2009 een grote partij pvc etile heeft verkocht aan een onbekend gebleven man.
De rechtbank is van oordeel dat op detailhandelaars, zoals verdachte, in beginsel geen onderzoeksplicht rust naar de persoon van een koper en naar de herkomst van geldbedragen waarmee goederen worden gekocht, indien een transactie binnen het normale bedrijfspatroon valt. Een onderzoeksplicht zou alleen gevergd mogen worden van een detailhandelaar, indien het patroon van een transactie bijzonder afwijkend is van het normale bedrijfspatroon. De rechtbank is van oordeel dat het dossier en verhandelde ter terechtzitting geen aanwijzingen hebben opgeleverd dat deze transactie buiten het normale bedrijfspatroon valt.
Onder de geschetste omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet gehouden was nader onderzoek te verrichten naar de persoon van de koper en de herkomst van het geld dat hij ontving. Bewijs dat verdachte de (voorwaardelijke) wetenschap had dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren ontbreekt. In dit verband overweegt de rechtbank, dat de overboekingen en geldopnames nadat verdachte de geldbedragen van de Stichting Kat in Nood had verkregen haar niet onaannemelijk voorkomen, zeker nu verdachte een detailhandelaar is. Nu ook voorts niet is gebleken dat verdachte met de voor een bewezenverklaring van schuldwitwassen vereiste grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld kan ook schuldwitwassen niet bewezen worden verklaard.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij.
De Stichting Kat in Nood heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 196.341,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede de kosten van rechtsbijstand (begroot op € 2000,00 ex BTW).
De rechtbank zal, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij Stichting Kat in Nood niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een Personenauto [kenteken], [merk] Kl:groen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H.J. de Graaff, voorzitter,
A.L. Frenkel en J.J.M. Gielen-Winkster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr.drs. J.M.T. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2010.