ECLI:NL:RBSGR:2010:BM6825

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-757559-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen door verdachte met betrokkenheid van Stichting Kat in Nood

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen. De verdachte had in de periode van 19 maart 2009 tot en met 23 maart 2009, samen met anderen, een bedrag van in totaal € 100.000,00 gewitgewassen. Dit bedrag was afkomstig van de rekening van de Stichting Kat in Nood, waarvan de bankpassen en pincodes eerder waren gestolen. De verdachte ontving twee overboekingen van € 25.000,00 op zijn rekening en heeft deze bedragen vervolgens contant opgenomen en aan een onbekende man, aangeduid als [X], teruggegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geld, door de gelegenheid te bieden om deze bedragen op zijn rekening over te maken met de bedoeling om het geld op te nemen en aan [X] terug te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De benadeelde partij, Stichting Kat in Nood, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen rechtstreeks schade was toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust had ingelaten met de praktijken van [X], wat kenmerkend is voor witwaspraktijken.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/757559-09
Datum uitspraak: 4 juni 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 april 2010, 19 mei 2010 en 21 mei 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. H. von Hegedus-Faouzi, advocaat te Zoetermeer, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 maart 2009 tot en met 23 maart 2009, te 's-Gravenhage en/of te Rotterdam, althans in Nederland en/of te Borgerhout, althans in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een voorwerp heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp gebruik heeft gemaakt, te weten een of meer geldbedragen (in totaal 100.000 euro), terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met (een) ander(en) geldbedragen van in totaal € 100.000,00 heeft witgewassen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte dit feit heeft begaan en zich op het standpunt gesteld dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld en op zodanige wijze met [M] heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van witwassen van het gehele tenlastegelegde bedrag.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in goed vertrouwen erin heeft toegestemd een geldbedrag van een kennis van zijn neef, [M], op zijn bankrekening te ontvangen om dat geld op te nemen en vervolgens contant aan die kennis terug te geven. Verdachte had geen wetenschap van het feit dat het geld van enig misdrijf afkomstig was. Hij had die wetenschap in voorwaardelijke zin ook niet. Verdachte had geen twijfels omtrent de legaliteit van de herkomst van het geld. De man met wie verdachte de afspraak over het ontvangen en het terugbetalen van het geldbedrag had gemaakt, was geïntroduceerd door zijn neef. Verdachte vertrouwt zijn familie blind, ook als het op financiële zaken aankomt. Juist het feit dat zijn neef de kennis introduceerde, gaf verdachte een vertrouwd gevoel. Dit gevoel werd versterkt door het feit dat [M] en de man eerder geld aan elkaar uitgeleend hadden.
De raadsvrouw voegt toe dat de gang van zaken die verdachte heeft geschetst omtrent de onbekende man in de kern wordt ondersteund door de verklaringen die [M] bij de politie en ter terechtzitting van 19 mei 2010 (als getuige) heeft afgelegd omtrent de onbekende man.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 7 maart 2009 zijn uit een woning aan de [adres] te ’s-Gravenhage twee bankpassen met bijbehorende pincodes, toebehorende aan de Stichting Kat in Nood, gestolen. Deze bankpassen behoren bij de rekening van de Stichting Kat in Nood met rekeningnummer [rekeningnummer 1]. De mogelijkheid om met deze rekening via internet te bankieren was door de Rabobank geactiveerd3. Vanaf 7 maart 2009 is van deze rekening een totaalbedrag van € 250.883,70 afgeschreven. Een bedrag van € 36.641,95 is in de periode van 7 maart 2009 tot en met 19 maart 2009 middels pintransacties van voornoemde rekening ontvreemd4. Een bedrag van € 214.241,75 is in de periode van 17 maart 2009 tot en met 23 maart 2009 middels overboekingen naar andere rekeningen van voornoemde rekening ontvreemd5.
Eén van de bankrekeningen waar geldbedragen naar zijn overgeboekt is de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte]. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is een bankpas met pasnummer [nummer], ten name van [verdachte], met rekeningnummer [rekeningnummer 2] aangetroffen.6 Naar deze rekening is zowel op 19 maart 2009 als op 20 maart 2009 middels een spoedoverboeking een bedrag van € 25.000,00, van de rekening van de Stichting Kat in Nood overgemaakt.7 Vervolgens heeft in de periode van 19 maart 2009 tot en met 23 maart 2009 een groot aantal pintransacties plaatsgevonden van de rekening van [verdachte] van bedragen variërend tussen de € 200,00 en € 2.000,00. Voorts is er op 20 maart 2009 een kasopname gedaan van een geldbedrag van € 4.500,00.8 In voormelde periode hebben daarnaast de volgende overboekingen plaatsgevonden van de bankrekening van [verdachte]: eenmaal € 5.000,00 naar de rekening ten name van [B] met rekeningnummer [rekeningnummer 3], eenmaal € 5.000,00 naar de rekening van [A] met rekeningnummer [rekeningnummer 4] en eenmaal € 5.000,00 naar de rekening van [H] met rekeningnummer [rekeningnummer 5]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 mei 2010 erkend dat de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer2] van hem is en dat hij deze rekening al lange tijd heeft. Met betrekking tot de herkomst van de door hem op die bankrekening van de rekening van de Stichting Kat in Nood ontvangen bedragen, heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij in maart 2009 samen met zijn neef [M] in een bar in Antwerpen een man heeft ontmoet. Hij kende de man verder niet. De naam van de man is [X]. Verdachte had van [X] begrepen dat hij problemen had met zijn vrouw en daarom geen geld van zijn rekening kon opnemen. [X] wilde daarom € 50.000,00 op verdachtes rekening storten en verdachte moest vervolgens geldbedragen pinnen. Verdachte heeft aan [X] zijn rekeningnummer gegeven. Als beloning hiervoor zou verdachte €1.000,00 ontvangen van [X].10 Ter terechtzitting van 19 mei 2010 heeft verdachte verklaard dat [X] tegen hem had gezegd dat hij direct geld nodig had voor het opzetten van een restaurant en dat verdachte daar zou kunnen komen werken. Daarom heeft [X] verdachte voorgesteld een geldbedrag op zijn bankrekening te storten, waarna verdachte het geld van de rekening zou afhalen en contant aan [X] terug zou geven. Verdachte heeft met het voorstel ingestemd en zijn bankrekeningnummer aan [X] gegeven. Binnen enkele dagen is vervolgens tweemaal € 25.000,00 op de bankrekening van verdachte overgemaakt van de bankrekening van de Stichting Kat in Nood.11 Vervolgens heeft verdachte in overeenstemming met de afspraak die hij met [X] had gemaakt grote geldbedragen van zijn bankrekening opgenomen en het opgenomen geld naar [X] in België toegebracht.12 Voorts heeft verdachte in het bijzijn van [X] geldbedragen in België gepind en dat geld aan [X] gegeven.13
Verdachte heeft ook nog aan zijn neef en zwager [A] en zijn broer [B] € 5.000,00 overgemaakt.14 [A] en [B] hebben het geld opgenomen en contant aan verdachte gegeven.15 Verdachte heeft tenslotte verklaard – tevens ter terechtzitting van 19 mei 2010 – dat hij de rekeningen van zijn familieleden heeft gebruikt om snel aan contant geld te komen zodat hij het - door [X] aan hem overgemaakte - geld terug kon geven aan [X].
Genoemde feiten en omstandigheden leiden in onderling verband en samenhang bezien tot het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van geld door de door verdachte als [X] aangeduide man op de wijze, zoals hiervoor is weergegeven, de gelegenheid te geven tweemaal een bedrag van € 25.000,00 op zijn bankrekening over te maken met de bedoeling dat geld vervolgens op te nemen en aan hem terug te geven. Daartoe heeft verdachte tevens van de bankrekeningen van [A], [B] en [H] gebruik gemaakt door naar elke rekening via internet € 5.000,00 over te boeken en dat geldbedrag contant terug te vragen dan wel daarmee een schuld af te betalen. Voor zover het relaas van verdachte over de ontmoeting in Antwerpen al aannemelijk is te achten, heeft verdachte zich met de hiervoor omschreven praktijken ingelaten, terwijl hij moest weten dat de verklaring van [X] omtrent de herkomst van het geld niet op waarheid kon berusten. Het is immers volstrekt onaannemelijk dat een rechtmatige eigenaar van een bankrekening daarvan zelf geen geld zou kunnen opnemen om de door [X] genoemde redenen, nog daargelaten of verdachte tijdens voormelde internetoverboekingen naar de bankrekeningen van [A], [B] en [H] heeft gezien dat het geld van de Stichting Kat in Nood afkomstig was. Daarnaast is van belang dat de door [X] van verdachte gevraagde diensten kenmerkend zijn voor witwaspraktijken en [X] daarvoor aan verdachte een geldbeloning in het vooruitzicht heeft gesteld. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van willens en wetens handelen door verdachte.
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen van het witwassen van een bedrag van € 100.000,00 overweegt de rechtbank dat uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte en [neef M] enkele malen in elkaars bijzijn geldbedragen die toebehoren aan de Stichting Kat in Nood hebben gepind en overgeboekt. Deze transacties werden evenwel vanaf hun eigen rekening en ten laste van het bedrag van € 50.000,00, dat ieder van hen had ontvangen, verricht. Ook overigens blijkt niet van een intensieve samenwerking tussen verdachte en [M] ten aanzien van het bedrag van € 50.000,00 dat laatstgenoemde op zijn bankrekening heeft ontvangen. Daarbij is van belang dat betrokkenen tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over het opnemen en teruggeven van het geld. Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij een deel van het opgenomen geld samen met [M] naar [X] in België gebracht heeft.16 [M] heeft daarentegen verklaard dat [X] naar Nederland was gekomen om het door hem opgenomen geld op te halen. Volgens [M] heeft hij in een auto in Den Haag geld overgedragen aan [C].17 Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat onvoldoende bewijs aanwezig is voor de conclusie dat het aandeel van verdachte ten aanzien van het witwassen door [M] van € 50.000,00 dusdanig is geweest dat sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
3.4 De bewezenverklaring
hij in de periode van 19 maart 2009 tot en met 23 maart 2009 te ’s-Gravenhage, te Rotterdam en te Borgerhout tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, te weten geldbedragen (in totaal 50.000 euro), terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Subsidiair, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat het gezin van verdachte afhankelijk is van de uitkering die verdachte op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf brengt mee dat verdachte hen niet meer kan onderhouden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarnaast overweegt de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende.
De Stichting Kat in Nood is een stichting met een nobel doel. Deze stichting zorgt onder meer voor onderdak van katten van overledenen en voorziet in de verzorging van zwerfkatten. Door zijn rekening beschikbaar te stellen voor het storten van het totaalbedrag van € 50.000,00 heeft verdachte deze stichting indirect benadeeld.
Evenals heling kan witwassen worden gezien als een misdrijf dat faciliterend werkt ten opzichte van andere misdrijven. Op een of andere wijze uit misdrijf verkregen vermogen wordt door witwashandelingen ontdaan van zijn misdadige herkomst en staat dan, alsof er niets aan de hand is, ter beschikking van de verkrijgers van dit vermogen. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte meegegaan in de verzoeken en handelingen van de door hem als [X] aangeduide man, waardoor hij eraan heeft bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hieraan bewust meegewerkt en dat verwijt de rechtbank hem.
Verdachte is blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2010 eerder met politie en justitie in aanraking geweest en veroordeeld, evenwel wegens andersoortige strafbare feiten dan waarvoor verdachte thans terecht moet staan.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 19 april 2010. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte in staat is een taakstraf te verrichten. Reclasseringscontact gericht op de criminogene factoren, zoals drugs en alcoholgebruik, gedrag en vaardigheden en houding, wordt noodzakelijk geacht. Overwegend dat verdachte in 2005 eerder hulpaanbod van de reclassering heeft afgewezen en zich thans ook afwijzend opgesteld, acht de reclassering een verplicht reclasseringscontact echter niet haalbaar.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het opleggen van een werkstraf voor het ten hoogste toegestane aantal uren passend in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank ook verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf geen bijzondere voorwaarde koppelen, gelet op het advies van de reclassering. De rechtbank legt daarmee een aanzienlijk lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij het witwassen door verdachte voor een aanzienlijk lager bedrag bewezen heeft verklaard en gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
7.1. De vordering van de benadeelde partij
De Stichting Kat in Nood heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 196.341,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede de kosten van rechtsbijstand (begroot op een bedrag van € 2.000,00 ex BTW).
7.2. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Stichting Kat in Nood tot een bedrag van € 100.00,00 en tot niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 100.000,00 ten behoeve van het slachtoffer Stichting Kat in Nood. De officier van justitie heeft gevorderd te bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader [neef M], aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
7.3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is, aangezien verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Subsidiair merkt de verdediging op dat het, op basis van een uitspraak van de Hoge Raad (HR 22 januari 2008, BC1355), mogelijk is om wegens de beperkte draagkracht van een verdachte de schadevergoedingsmaatregel te matigen. De raadsvrouw acht matiging passend, gelet op het geringe inkomen van verdachte.
7.4. Het oordeel van de rechtbank
Artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering stelt als eis voor de ontvankelijkheid van de benadeelde partij dat aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De Memorie van Toelichting bij de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29) houdt met betrekking tot het begrip "rechtstreekse schade" onder meer het volgende in:
"Aan de voorwaarde dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit is voldaan als in de telastelegging de gedraging is omschreven die de schade heeft veroorzaakt, zodat op basis van de telastelegging de civiele vordering kan worden onderzocht. Wordt een verdachte bijvoorbeeld vervolgd wegens mishandeling dan zal de benadeelde partij zich kunnen voegen met haar vordering die een rechtstreeks gevolg is van de mishandeling, ongeacht de vraag of deze schade in de telastelegging is vermeld." (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 345, nr. 3, blz. 17).
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde witwassen niet de gedraging is die de schade voor de benadeelde partij Stichting Kat in Nood rechtstreeks heeft veroorzaakt. De rechtstreeks schadeveroorzakende feiten zijn de eerder gepleegde diefstal van de twee bankpassen en de daarbij behorende pincodes en de diefstallen van geldbedragen van (de rekening van) de Stichting Kat in Nood geweest. Niet kan worden gezegd dat het witwassen door verdachte en de eerder gepleegde diefstallen van de twee bankpassen met bijbehorende pincodes en geldbedragen in zodanig nauw verband tot elkaar staan dat kan worden aangenomen dat het door verdachte gepleegde witwassen, die het bedrag van € 50.000,00 immers via een derde heeft ontvangen, rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt. De rechtbank zal dan ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Gelet hierop kan hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd verder onbesproken blijven.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte tevens tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H.J. de Graaff, voorzitter,
A.L. Frenkel en J.J.M. Gielen-Winkster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr.drs. J.M.T. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1522/2009/11114-349 (pv-1) van de politie Haaglanden, met bijlagen (blz. 1066-2314), het proces-verbaal met nummer PL1522/2009/11114-371 (pv-2) van de politie Haaglanden, met bijlagen (blz. 2316-2335), het proces-verbaal met nummer PL1522/2009/11114-372 (pv-3) van de politie Haaglanden, met bijlagen (blz. 2336-2365) en het proces-verbaal met nummer PL1522/2009/11114-391 (pv-4) van de politie Haaglanden, met bijlagen (blz. 2366-2668).
2 Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 maart 2009 door [D], pv-1, blz. 1097-1101, en proces-verbaal van vervolg-aangifte door [D], pv-1, blz. 1115-1116.
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [E], pv-4, blz. 2393-2396.
4 Geschriften, zijnde rekeningafschriften van de Stichting Kat in Nood, pv 1, blz. 1104-1107 en pv-4, blz. 2385-2386.
5 Een geschrift, zijnde een rekeningafschrift van de Stichting Kat in Nood, pv-4, blz. 2385-2386.
6 Proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming d.d. 26 augustus 2009, pv-1, blz. 1224-1228.
7 Een geschrift, zijnde een rekeningafschrift van de Stichting Kat in Nood, pv-4, blz. 2385, en rekeningafschriften betaalrekening ten name van [verdachte], pv-1, blz. 1202 en 1203.
8 Geschriften, zijnde rekeningafschriften betaalrekening ten name van [verdachte], pv-1, blz. 1202-1206.
9 Een geschrift, zijnde een afschrift betaalrekening ten name van [verdachte], pv-1, blz. 1204.
10 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 augustus 2009, pv-1, blz. 1257-1258.
11 Een geschrift, zijnde een rekeningafschrift van de Stichting Kat in Nood, pv-4, blz. 2385, en rekeningafschriften betaalrekening ten name van [verdachte], pv-1, blz. 1202 en 1203.
12 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 augustus 2009, pv-1, blz. 1257 en rekeningafschriften betaalrekening ten name van [verdachte], pv-1, blz. 1202-1206.
13 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 augustus 2009, pv-1, blz. 1266.
14 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 augustus 2009, pv-1, blz. 1261.
15 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 augustus 2009, pv-1, blz. 1261.
16 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 augustus 2009, pv-1, blz. 1261.
17 Proces-verbaal van [M] d.d. 25 augustus 2009, pv-1, blz. 1364 en 1365.