Parketnummer 09/753738-09
Datum uitspraak: 2 juni 2010
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] in 1982,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 mei 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H. Kielman en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. P.J.J. Meijers, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 november 2009 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (Volkswagen Transporter) daarmede rijdende over de weg, de Langeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij, verdachte, heeft gereden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en/of (daarbij)
- hij, verdachte, heeft met een, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse en/of de weg- en/of weersomstandigheden, (te) hoge snelheid gereden en/of
(vervolgens)
- hij, verdachte, heeft niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse gehad en/of
- hij, verdachte, is een voor hem op zijn rijbaan rijdende fietser ([slachtoffer]) gaan inhalen waarbij hij niet, althans niet voldoende, naar links heeft gestuurd en/of (vervolgens) tegen (de fiets van) deze fietser is aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 november 2009 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende op de weg, de Langeweg,
- heeft gereden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en/of
(daarbij)
- heeft met een, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse en/of de weg- en/of
weersomstandigheden, (te) hoge snelheid gereden en/of (vervolgens)
- heeft niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter
plaatse gehad en/of
- is een voor hem op zijn rijbaan rijdende fietser ([slachtoffer]) gaan inhalen waarbij hij niet, althans niet voldoende, naar links heeft gestuurd en/of (vervolgens) tegen (de fiets van) deze fietser is aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
hij op of omstreeks 29 november 2009 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Langeweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander (te weten [slachtoffer]) is gedood en/of dat aan een (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht;
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte door roekeloos te handelen en terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, een verkeersongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt en na dat ongeval is doorgereden. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair op het standpunt dat het verkeersongeval mede is veroorzaakt door gedragingen van het slachtoffer en haar vriend - die mogelijk onder invloed waren van softdrugs, beiden geen verlichting voerden en mogelijk een onverwachte manoeuvre hebben gemaakt - en refereert zich wat betreft de bewijsbaarheid van feiten 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt op grond van het dossier (1) en het verhandelde ter terechtzitting feitelijk het volgende vast.
Verdachte reed, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, op 29 november 2009 omstreeks 00:30 uur als bestuurder van een Volkswagen Transporter met het kenteken
[kenteken] over de Langeweg te Roelofarendsveen in de richting van de [straatnaam] (2). Verdachte kende deze weg goed, omdat zijn huis aan het einde van de weg is gelegen (3).
De Langeweg is een voor het verkeer openstaande weg, gelegen binnen de bebouwde kom van Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem. Op deze éénbaansweg, verdeeld in twee rijstroken, bevindt zich een versmalling, die door twee verhoogde verkeersgeleiders tot stand is gebracht. Aan beide zijden van de rijbaan is een fietsstrook gelegen. Op de dag van het ongeval was de Langeweg goed verlicht door openbare straatverlichting (4).
Omstreeks genoemd tijdstip reden twee fietsers - het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]) en [vriend van slachtoffer] - naast elkaar over de Langeweg in de richting van de [straatnaam] (5). Ongeveer tweeënzestig meter na de wegversmalling, ter hoogte van een licht uitstralende lantaarnpaal, is verdachte van achteren op [slachtoffer] ingereden (6). [slachtoffer] is als gevolg van deze aanrijding met haar hoofd tegen de rechter A-stijl en voorruit van verdachtes auto geslagen, waardoor de voorruit brak en de A-stijl ingedeukt raakte. [slachtoffer] is vervolgens ongeveer 18 meter verderop in de berm terecht gekomen (7). Verdachte heeft zijn auto honderd meter verderop tot stilstand gebracht, is uitgestapt, weer ingestapt en is vervolgens weggereden (8). Bij deze manoeuvre heeft verdachte een verkeerspaal geschampt (9).
[slachtoffer] is vanaf de plaats van het ongeval naar een ziekenhuis vervoerd (10), waar zij diezelfde dag is overleden als gevolg van het hersentrauma dat zij bij de aanrijding had opgelopen (11).
Vast staat dat verdachte zijn auto heeft bestuurd na het gebruik van alcoholhoudende drank (bier). De hoeveelheid genuttigd bier staat ter discussie. Op de zitting heeft verdachte gesteld dat hij tussen 17:00 uur en 00:30 uur tien biertjes heeft gedronken. Hij achtte zich voldoende in staat om een motorrijtuig te besturen. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring in strijd is met hetgeen verdachte over zijn drankgebruik tijdens het tweede politieverhoor heeft verklaard, te weten dat hij ten tijde van de aanrijding "zwaar aangeschoten" was (12) en acht deze verklaring ook overigens onaannemelijk, gelet op het navolgende dat daarover in het onderzoek naar voren is gekomen.
In de avond van 28 november 2009 is verdachte met [vriend van verdachte] in Roelofarendsveen op kroegentocht geweest. Vanaf ongeveer 17:00 uur die avond hebben zij drie cafés in Roelofarendsveen bezocht. Volgens [vriend van verdachte] had verdachte in het eerste café - café [B] - drie fluitjes bier gedronken. In het tweede café - café '[C] - zijn zij ongeveer twee uur gebleven en hebben zij ieder ongeveer 10 à 15 fluitjes bier gedronken. Toen zij dat café verlieten, waren zij aangeschoten. Daarna zijn zij naar café [A] gegaan, waar zij, totdat [vriend van verdachte] om 23:00 uur dat café verliet, nog vijf flesjes bier hebben gedronken (13). [getuige A], eigenaar van café [A], heeft op 29 november 2009 uit eigen beweging de politie gebeld en verklaard dat hij rond 01:00 uur de nacht daarvoor verdachte dronken in zijn café had gezien. Verdachte was volgens hem "zwaar bezopen". Dit was de reden dat hij verdachte heeft gevraagd zijn café te verlaten (14). De verklaring van [getuige A] wordt bevestigd door [getuige B]. Deze getuige, die werkzaam is in café [B], heeft verdachte in de avond van 28 november 2009 omstreeks 16.30 uur in het café gezien. Verdachte kwam tussen 22:00 uur en 23:00 uur met [vriend van verdachte] weer terug in café [B]. De getuige zag toen dat verdachte stomdronken was. Om die reden kreeg verdachte van het barpersoneel geen bier meer. Wel kreeg hij van een bezoeker van het café nog twee fluitjes bier aangeboden, die hij opdronk. De getuige heeft ten slotte verklaard dat hij verdachte nog nooit zo dronken had gezien als in de nacht van 28 op 29 november 2009. (15)
Volgens [vriend van verdachte] liggen alle bezochte cafés bij elkaar in de buurt (16).
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte en zijn vriend die avond tussen die cafés hebben gependeld en hecht geen enkel geloof aan het op de zitting ingenomen standpunt van verdachte dat hij niet meer is teruggeweest in café [B] en dat hij die avond hooguit tien biertjes heeft gedronken. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte in zeer ernstige mate heeft verkeerd in de toestand van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de fietsers voorafgaand aan de aanrijding niet heeft opgemerkt en zijn verklaring bij de politie (17) dat hij niet zeker wist of hij een persoon had geraakt, kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook slechts worden verklaard door de mate van dronkenschap waarin verdachte verkeerde. Uit foto's 3 en 4 (18) blijkt immers dat de beide fietsers - zelfs zonder licht - goed zichtbaar moeten zijn geweest. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat iedere andere dan een stomdronken bestuurder de beide fietsers - in ieder geval kort voor de aanrijding - zou hebben waargenomen.
Het bewezen geachte roekeloze rijgedrag vindt dan ook in overwegende mate zijn grond in het besluit van verdachte om in zodanig beschonken toestand toch een motorrijtuig te gaan besturen. Voor de stelling van de officier van justitie dat de roekeloosheid van het verkeersgedrag van verdachte mede gelegen is in het feit dat hij - gelet op de verkeerssituatie ter plaatse en gezien het feit dat het wegdek nat was - te snel heeft gereden, heeft de rechtbank in het dossier noch in het verhandelde ter zitting voldoende wettig bewijs gevonden.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 29 november 2009 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (Volkswagen Transporter) daarmede rijdende over de weg, de Langeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos als volgt te handelen:
- hij, verdachte, heeft gereden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en
- hij, verdachte, heeft niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse gehad en
- hij, verdachte, is een voor hem op zijn rijbaan rijdende fietser ([slachtoffer]) gaan inhalen waarbij hij niet, althans niet naar links heeft gestuurd en vervolgens tegen de fiets van deze fietser is aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994
op 29 november 2009 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Langeweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en schade was toegebracht
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport, psychologisch onderzoek, omtrent de persoon van verdachte, opgesteld en ondertekend door [psycholoog] en uitgebracht op 26 maart 2010. In het rapport wordt geconcludeerd dat er ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte geen sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Bij de kans op recidive dienen het gebrek aan verantwoordelijksheidsgevoel, ineffectieve copingsmechanismen en impulsief drankgebruik van verdachte in ogenschouw te worden genomen. Om de kans op recidive te verkleinen is begeleiding van de verslavingsreclassering gericht op zijn alcoholgebruik, copingsmechanismen en verantwoordelijkheidsbesef van belang. De psycholoog adviseert die begeleiding aan verdachte op te leggen in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke detentie. Uit het oogpunt van zorg voor verdachte acht de deskundige het van belang dat verdachte zich laat behandelen voor de onverwerkte rouw na het overlijden van zijn moeder en beter in contact leert te komen met zijn gevoelens. De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt die tot de hare.
Gelet op voormeld rapport en omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dat inhoudt het volgen van een verslavingsbehandeling. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegd wordt veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair een voorwaardelijke straf bepleit en subsidiair een werkstraf en daarnaast een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een meldingsplicht en behandeling.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in het verkeer roekeloos gehandeld door in ernstige staat van dronkenschap zijn auto te besturen. Hij heeft daarbij niet voldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse gehad en aldus een voor hem rijdende fietser bij het inhalen over het hoofd gezien. Verdachte is met zijn auto van achteren op de fietser ingereden, waardoor zij zwaar hersenletsel heeft opgelopen, waaraan zij is overleden.
Verdachte is na de aanrijding, waarbij de voorruit en het glas van de buitenspiegels van zijn auto zijn gesprongen, doorgereden zonder zich ervan te vergewissen of de fietser letsel of schade had. Hij heeft vervolgens zijn ernstig beschadigde bestelbus uit het zicht geplaatst en vervangen door een onbeschadigd voertuig. Hij heeft er daarna - in weerwil van telefonische smeekbedes van zijn familie - voor gekozen zich niet aan te geven bij de politie. In plaats daarvan heeft hij zich met een even tevoren aangeschafte literfles sterke drank opgesloten in een hotelkamer, waar de politie hem op 30 november 2009 omstreeks 10:05 uur in staat van dronkenschap heeft aangetroffen en aangehouden.
Tijdens de zitting heeft de verdachte zich zeer terughoudend opgesteld. Hij heeft er geen blijk van gegeven verantwoordelijkheid te willen of kunnen nemen voor het dodelijke ongeval dat op 29 november 2009 heeft plaatsgevonden, of voor de wijze waarop hij zich in de nasleep van dit ongeval heeft gedragen. Hij heeft weliswaar verklaard dat hij het verschrikkelijk vindt wat er is gebeurd en dat hij daarvan de last ondervindt, maar hij heeft daarbij geen spijt betuigd aan de familie en vrienden van het slachtoffer. Daarmee heeft verdachte de indruk gewekt de gevolgen van zijn handelen vooral voor zichzelf te vrezen. Aangezien er uit het psychologisch onderzoek geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat verdachte in meer of mindere mate verminderd toerekeningsvatbaar is, zal de rechtbank deze proceshouding van verdachte bij de strafoplegging in voor verdachte ongunstige zin in aanmerking nemen.
Uit de documentatie van verdachte blijkt dat hij in 2008 is veroordeeld voor rijden onder invloed en van die veroordeling nog in een proeftijd liep. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte vanwege die veroordeling een alcoholverkeerscursus heeft gevolgd en bij deze cursus is geconfronteerd met fatale verkeersongevallen als deze. Die cursus heeft verdachte kennelijk niet ervan weerhouden om wederom met teveel drank op zijn auto te besturen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een forse bestraffing op zijn plaats is, nu verdachte in zo korte tijd en op zo ernstige wijze heeft gerecidiveerd.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het op 2 februari 2010 door [naam], reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, opgestelde reclasseringsadvies over verdachte. De rapporteur stelt dat verdachte met schuldgevoelens kampt, maar niet kan erkennen dat zijn beoordelingsvermogen beïnvloed werd door overmatig drankgebruik. Zolang verdachte blijft beweren dat hij in staat was om te rijden, meent de rapporteur dat de kans dat hij in de toekomst weer met teveel alcohol op achter het stuur gaat zitten zeer aannemelijk is. Geadviseerd wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, waarvan een meldingsgebod en een verplichting om zich ambulant te laten behandelen bij de verslavingszorg deel uitmaken.
Met zijn handelen heeft verdachte groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en vrienden van [slachtoffer]. Zoals ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring naar voren komt, zullen haar ouders, broer en zus het verlies van hun dierbare dochter en zus hun verdere leven moeten dragen.
De rechtbank realiseert zich dat waarschijnlijk geen enkele straf de nabestaanden met het hun aangedane leed zal kunnen verzoenen. Zij heeft getracht een evenwicht te vinden tussen dit onpeilbare verdriet enerzijds en de persoon en omstandigheden van de - nog jonge - verdachte anderzijds. De rechtbank is van oordeel dat met de door de officier van justitie gevorderde, deels onvoorwaardelijke, gevangenisstraf dit evenwicht op passende wijze wordt bereikt, zij het dat de rechtbank - mede gezien de aanzienlijke lengte van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf - een proeftijd van twee jaar afdoende acht.
Aan het voorwaardelijke deel van de straf wordt als bijzondere voorwaarde verbonden dat verdachte zich onder toezicht van GGZ Reclassering (Palier) zal stellen. In het kader van dat toezicht zal verdachte zich frequent bij die instelling moeten melden en zich ambulant moeten laten behandelen bij de verslavingszorg. Het voorwaardelijke deel van de straf strekt er voorts toe verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.
De rechtbank zal ook de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, zoals door de officier van justitie gevorderd en heeft daarbij in aanmerking genomen - mede gelet op de inhoud van eerder genoemde rapporten - dat het van belang is dat herhaling van deze en soortgelijke feiten wordt voorkomen door te zorgen dat verdachte langdurig niet als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer kan deelnemen. De officier van justitie heeft niet aangegeven ten aanzien van welk feit hij de gevorderde ontzegging opgelegd wenst te zien. De rechtbank zal deze opleggen in verband met het eerste - meest ernstige - aan verdachte ten laste gelegde feit.
7. De inbeslaggenomen goederen
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] wordt verbeurd verklaard.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de auto aan verdachte terug te geven.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, zijnde een bestelauto, merk Volkswagen, type Transporter, kenteken [kenteken], verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze auto aan verdachte toebehoort en met betrekking tot die auto de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
- overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet;
ten aanzien van feit 2:
- overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 1 JAAR, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, in dit geval GGZ Reclassering Palier te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en een ambulante behandeling bij de verslavingszorg;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt verdachte ter zake van feit 1 primair voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
5 JAREN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd is geweest bij de ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
- 1 stk bestelauto [kenteken], VOLKSWAGEN transport 2005.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Bakker, voorzitter,
mrs E.J. van As en J.Th.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2010.
(1) Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreft dit de pagina's van een doorgenummerde bundel processen-verbaal, reg.nr. 2009310336-1, politie Hollands Midden, Dienst Informatie, BU Veredeling, pagina 1 t/m 268.
(2) Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 mei 2010.
(3) Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 67, laatste alinea.
(4) Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, pagina 195 e.v.
(5) Proces-verbaal van verhoor getuige [vriend van slachtoffer], pagina 80, tweede alinea.
(6) Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 mei 2010 en proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, pagina 202 (foto 03).
(7) Proces-verbaal van bevindingen, pagina 96 e.v. en proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, pagina 201 en 202.
(8) Proces-verbaal van verhoor getuige [vriend van slachtoffer], pagina 80, derde alinea.
(9) Proces-verbaal van bevindingen, pagina 129 en 136.
(10) Proces-verbaal van bevindingen, pagina 37, laatste alinea.
(11) Proces-verbaal schouw stoffelijk overschot, pagina 178 en Verslag betreffende een niet-natuurlijke dood, pagina 180.
(12) Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 93.
(13) Proces-verbaal van verhoor getuige [vriend van verdachte], pagina 75 t/m 77.
(14) Proces-verbaal van bevindingen, pagina 39.
(15) Proces-verbaal van verhoor getuige [B], pagina 120, tweede en derde alinea.
(16) Proces-verbaal van verhoor getuige [vriend van verdachte], pagina 76, vijfde alinea.
(17) Proces-verbaal verhoor verdachte , pagina 93.
(18) Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, pagina 218 en 219.