RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 09/19505 BEPTDN
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1969, van Turkse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. B. Mor-Yazir, advocaat te Utrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk
Inleiding
1.1 Bij besluit van 20 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 2 juni 2008 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 september 2007 om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 20 mei 2009 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Bij brief van 22 maart 2010 heeft verweerder de rechtbank en eiser bericht dat het besluit van 20 mei 2009 is ingetrokken.
1.3 Bij brief van 26 maart 2010 heeft eiser de rechtbank verzocht het beroep aan te merken als te zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
1.4 Het beroep is behandeld ter zitting van 13 april 2010. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft ter zitting bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt toegelicht.
Overwegingen
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Ingevolge artikel III, eerste lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen blijft op het niet tijdig beslissen op een aanvraag die of een bezwaar- of beroepschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Dit artikellid gaat dus over het niet tijdig beslissen als zodanig. Ingevolge artikel III, tweede lid, van genoemde wet blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4a van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Dit artikellid gaat dus over het rechtsmiddel tegen het niet tijdig beslissen.
Nu (de nieuwe duiding van) het beroepschrift dateert van 26 maart 2010 moet, gelet op artikel III, tweede lid, van genoemde wet, dit beroep worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat sinds 1 oktober 2009 geldt.
2.2 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.3 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, voor zover hier van belang, van de Awb, zoals dat luidt met ingang van 1 oktober 2009, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. De wijziging in dit artikel per 28 december 2009 speelt in dit geding geen rol.
2.4 De rechtbank stelt vast dat de termijn om te beslissen op het bezwaar ruimschoots, namelijk al in 2008, is overschreden. Dat er nu een situatie is ontstaan waarin het bezwaar weer "open ligt" en op dat bezwaar niet tijdig is beslist, is het gevolg van het intrekken van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar door verweerder. Gelet daarop kon in dit geval redelijkerwijs niet van eiser worden gevergd dat hij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen verweerder in gebreke zou stellen.
2.5 Het beroep is kennelijk gegrond.
2.6 Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verweerder voornemens is eiser te horen door een ambtelijke commissie; verweerder heeft de datum van de hoorzitting niet volledig in eigen hand. Verweerder verzoekt de rechtbank om te bepalen dat verweerder een termijn van twee weken wordt gesteld om een hoorzitting te bepalen, waarna binnen twee weken dient te worden beslist op het bezwaar.
2.7 Het dwangsommiddel van artikel 8:55d van de Awb is bedoeld om een bestuursorgaan bij overschrijding van de beslistermijn te stimuleren spoedig te beslissen, niet om het te “bestraffen” voor nalatig gedrag. Dat verweerder zich nu in de situatie bevindt dat een hoorzitting moet worden geagendeerd, is daarom een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Als binnen een daarvoor te stellen termijn van twee weken een hoorzitting is geagendeerd of de termijn om een hoorzitting te agenderen ongebruikt is verstreken, bestaat verder geen aanleiding om verweerder nog meer tijd te gunnen dan de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalde standaardtermijn van twee weken.
2.8 Gelet op artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb draagt de rechtbank verweerder op om een hoorzitting te agenderen binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden en vervolgens alsnog een besluit op het bezwaar te nemen binnen een termijn van twee weken na de dag waarop de hoorzitting is geagendeerd of de termijn om een hoorzitting te agenderen ongebruikt is verstreken. Indien voorafgaand aan het verzenden van deze uitspraak al een hoorzitting is geagendeerd, heeft verweerder een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak om een besluit te nemen.
2.9 De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
2.10 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 109,25 (1 punt x factor 0,25 x € 437,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
2.11 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- dient te vergoeden.
verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gegrond;
draagt verweerder op om een hoorzitting te agenderen binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden en vervolgens alsnog een besluit op het bezwaar te nemen binnen een termijn van twee weken na de dag waarop de hoorzitting is geagendeerd of de termijn om een hoorzitting te agenderen ongebruikt is verstreken; indien voorafgaand aan het verzenden van deze uitspraak al een hoorzitting is geagendeerd, heeft verweerder een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak om een besluit te nemen
bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,-- aan hem vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van eiser in dit geding ten bedrage van € 109,25 te betalen door verweerder aan eiser.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, als voorzitter, en mr. H. Gorter en mr. P.K. Nihot, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2010.
De griffier: De voorzitter:
mr. M.M. van Luijk-Salomons mr. D.A. Verburg
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.