Uit het verzoek met bijlagen en het behandelde ter zitting is het volgende naar voren gekomen:
1. Verzoekster was volgens een uittreksel uit het handelsregister van 01-01-1998 tot 01-01-2010 eigenaresse van de eenmanszaak "[Y.]". De bedrijfsactiviteiten bestonden uit de exploitatie van een bejaardenverzorgingshuis aan de [vestigingsadres] te Den Haag. De activiteiten zijn gestaakt. Verzoekster woont in een in 2008 gekochte woning aan de [woonadres]. Zij is alleenstaand en heeft de zorg voor een minderjarige dochter.
2. Verzoekster heeft aangegeven dat de onderneming in 2008 te kampen heeft gehad met een mislukte verbouwing en teruglopende AWBZ-gelden. Hierdoor werd haar kostenniveau te hoog. Bovendien ontstonden er problemen met een deel van het personeel, waardoor haar bedrijf negatief in het nieuws kwam. In 2009 heeft zij getracht via samenwerking met een collega haar bedrijf te redden. Deze poging is mislukt en heeft over en weer geleid tot aanzienlijke claims. De claim van de collega is in kort geding afgewezen. Zij heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Verzoekster heeft haar claim tegen de collega nog niet voor de rechter gebracht. Na mislukking van de samenwerking heeft verzoekster op 3 november 2009 haar eigen faillissement aangevraagd. Nadat het verzoek was aangehouden tot 8 december heeft verzoekster haar eigen aangifte ingetrokken. Zij heeft aangegeven te willen nagaan of zij van de gemeente een overbruggingskrediet zou kunnen ontvangen.
3. Op 25 januari 2010 hebben drie -inmiddels- ex medewerksters van verzoekster het faillissement van verzoekster aangevraagd. Ter zitting van 2 maart 2010 heeft verzoekster verzocht toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op 9 maart 2010 heeft verzoekster aangetoond dat zij zich via de gemeente gewend heeft tot Zuidweg Insolventie-bemiddeling. De rechtbank heeft verzoekster een termijn van 10 weken gegund om een compleet verzoek conform art. 284 en 285 Fw. in te dienen. Op 20 april heeft de rechtbank het verzoekschrift met bijlagen ontvangen. Het verzoekschrift is opgesteld door Zuidweg Insolventie-bemiddeling en mede ondertekend door de gemeentelijke kredietbank. In de 258-verklaring is aangegeven dat het minnelijk traject is gestart maar dat geen akkoord aangeboden is vanwege de faillissementsaanvraag.
4a. In de overlegde schuldenlijst geeft verzoekster aan een schuldenpositie te hebben van € 881.474,02, waarvan € 876.987,14 zakelijke schulden zijn. Hiervan is een bedrag van € 554.858 verschuldigd voor niet afgedragen inkomstenbelasting en loonbelasting alsmede een bedrag van € 8.231,48. aan gemeentelijke belastingen. In het bedrag van € 554.858,00 is een bedrag van € 152.100, begrepen aan definitieve aanslagen inkomstenbelasting uit 2006. Het resterende bedrag wordt gevormd door ambtshalve aanslagen loonbelasting uit de jaren 2006 tot en met 2009 en een boete van € 34.643,00 De fiscus heeft op 30 maart 2010 en 7 april 2010 executoriaal beslag gelegd op de woning en het bedrijfspand van verzoekster.
4b. Ter zitting blijkt dat de hypotheekschulden op de woning ad € 471.059,37, de hypotheekschulden op het bedrijfspand ad € 531.875,40 en de uit de mislukte samenwerking gepretendeerde claim van € 300.000,- niet in de schuldenpositie zijn opgenomen.
4c. Volgens opgave van verzoekster ter terechtzitting claimt zij uit de mislukte samenwerking een vordering van €360.000,- Uit de stukken blijkt verder dat verzoekster een aantal beleggingsverzekeringen en een lijfrenteverzekering heeft lopen. Uit de stukken blijkt ook dat de bedrijfsmatige activa per ultimo 2008 werden- gewaardeerd op € 947.533,- . Over de waarde van de activa in privé heeft de rechtbank geen informatie ontvangen.
5a. Verzoekster heeft de jaarstukken over 2007 en 2008 overlegd. Deze zijn opgemaakt op 17 en 18 maart 2010. Verzoekster heeft aangegeven dat deze jaarstukken niet eerder konden worden opgemaakt door het falen van haar boekhouder. Mede om die reden is voor haar de financiële situatie van het bedrijf lange tijd onduidelijk geweest. Verzoekster heeft medegedeeld dat de jaarstukken 2009 niet zijn opgemaakt omdat er geen geld is om de boekhouder te betalen.
5b. Uit de cijfers over 2007 blijkt een negatief bedrijfsresultaat van € 42.281,00. In dat jaar heeft verzoekster € 121.472 in contanten voor privé doeleinden onttrokken aan haar bedrijf. Het eigen vermogen van de onderneming bedroeg per ultimo 2007 € 33.853 negatief. Aan belastingschuld en sociale premies wordt op de balans een schuld van € 166.878,00 opgevoerd.
Uit de cijfers over 2008 blijkt een negatief bedrijfsresultaat van € 601,- . In dat jaar heeft verzoekster €70.355,- in contanten voor privé doeleinden ontrokken aan haar bedrijf. Het eigen vermogen van de onderneming bedroeg per ultimo 2008 € 104.809 negatief. Op de balans worden aan zakelijke schulden een post van € 459.863,00 en aan belastingschuld en sociale premies een post van € 258.174,00 opgevoerd. In een afzonderlijk overzicht is de gepretendeerde claim van € 300.000,- van de collega opgevoerd, waardoor een negatief eigen vermogen resteert van € 404.810, -.
5c. Over het verschil tussen de in de balans per ultimo 2008 gepresenteerde cijfers en de totale zakelijke schuld zoals deze ter zitting naar voren is gekomen, heeft de rechtbank geen nadere informatie ontvangen.
6. Desgevraagd geeft verzoekster aan dat zij tot 2008 in een huurhuis woonde. Toen zij in 2008 haar huidige woning kocht en de hypothecaire schuld ad € 471.059,37 voor de financiering daarvan aanging, had zij geen idee dat haar bedrijf financieel niet goed rendeerde. De rekeningen couranten welke zij aanhield bij de ING en de SNS bank gaven haar geen contra indicatie.
7. Verzoekster heeft medegedeeld dat zij nog niet gesolliciteerd heeft naar ander werk aangezien zij nog doende is met de afwikkeling van haar bedrijfsactiviteiten. Zij heeft voorts medegedeeld dat zij actief gaat solliciteren wanneer de afwikkeling zijn beslag heeft gekregen.