ECLI:NL:RBSGR:2010:BM4038

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
358447 / HA RK 10-57
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot de afwezigheid van de verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2010 een mondeling verzoek tot wraking behandeld, ingediend door de verdachte die niet was verschenen bij de behandeling van zijn strafzaak. De voorzitter van de meervoudige strafkamer had voorafgaand aan de zitting overleg gepleegd met de bijzitters over de gevolgen van de afwezigheid van de verdachte. Tijdens de zitting werd besproken dat de behandeling van de zaak zou worden aangehouden als de verdachte niet zou verschijnen. Dit leidde tot het wrakingsverzoek, omdat de verzoeker meende dat de rechtbank hierdoor niet onpartijdig kon zijn. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij werd overwogen dat het normaal is dat rechters voorafgaand aan een zitting overleg plegen, vooral in precaire zaken zoals deze. De voorzitter had openlijk aan de bijzitters gevraagd of nader overleg nodig was, wat erop wijst dat er geen sprake was van een vooringenomen standpunt. De rechtbank concludeerde dat de door de verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechters aan onpartijdigheid ontbraken. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen met inachtneming van de noodzaak om het proces in de hoofdzaak voort te zetten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 4/2010
rekestnummer: 358447/ HA RK 10-57
parketnr: 09/925029-09
datum beschikking: 15 maart 2010
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
raadsman: mr. W. Römelingh;
tegen
mr. [X] (voorzitter),
mr. [Y]
mr. [Z],
vice-president van, respectievelijk rechters in de rechtbank ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1. Verzoeker was opgeroepen om ter terechtzitting van 15 januari 2010 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Verzoeker (verder ook te noemen: verdachte) was niet verschenen bij de behandeling van zijn strafzaak. Onderwerp van discussie tijdens deze terechtzitting was onder meer de vraag welke gevolgen moesten worden verbonden aan zijn afwezigheid. De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij voorafgaand aan de zitting overleg met de bijzitters heeft gehad en dat zij tot de conclusie zijn gekomen dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden als verdachte niet zou verschijnen. Daarop is de rechtbank gewraakt en is het wrakingsverzoek voorgelegd aan de wrakingskamer.
1.2. Van de officier van justitie mr. C. Eijgenraam is geen reactie op het wrakingsverzoek ontvangen. Zij heeft aangegeven verhinderd te zijn voor deze zitting van de wrakingskamer.
1.3. Van mrs. [Y] en [Z] is evenmin een reactie op het wrakingsverzoek ontvangen. Zij hebben eveneens aangegeven verhinderd te zijn.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
2.1. Op 1 maart 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is verschenen mr. Römelingh voormeld, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota.
2.2. Ter zitting is eveneens verschenen de voorzitter van de onderhavige meervoudige strafkamer, mr. [X].
3. Het standpunt van verzoeker
3.1. De raadsman heeft, samengevat, betoogd dat tijdens de terechtzitting onterecht de indruk is gewekt dat er een open discussie plaatsvond over een eventueel bevel medebrenging van de niet verschenen verdachte en dat de rechtbank hier een neutraal standpunt in had. Het was zuiverder geweest als de rechtbank direct na aanvang van de zitting had meegedeeld dat zij vooroverleg had gehad over deze kwestie. In plaats daarvan werd eerst aan de officier van justitie en de raadsman van verdachte de gelegenheid gegeven zich over de noodzaak van de aanwezigheid van de verdachte uit te laten. Omdat de voorzitter, nadat hij de discussie had gesloten, zonder tussentijds overleg in de raadkamer heeft meegedeeld dat de rechtbank de behandeling van de zaak aanhoudt, kan de rechtbank niet meer worden beschouwd als een onpartijdige instantie. De prikkelende opmerkingen en vragen van de voorzitter kunnen dan ook niet meer als zodanig worden beschouwd, nu is gebleken dat de rechtbank ten aanzien van de uitkomst van de discussie reeds een vooringenomen standpunt had, aldus de raadsman. De raadsman refereert hierbij aan de ter terechtzitting gevoerde discussie over de toepassing van de door hem aangehaalde jurisprudentie omtrent DNA-onderzoek.
4. Het standpunt van mr. [X]
4.1. Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. [X] aangegeven dat de MK niet in de wraking berust. Hij heeft daartoe aangevoerd dat vooroverleg heeft plaatsgevonden, omdat de aard van de zaak hiertoe noopte. Het gaat namelijk over een 18(+)-jarige verdachte die 12- à 13-jarige meisjes heeft verkracht c.q. ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De rechtbank vond het onverantwoord om in een dergelijk geval de zaak buiten aanwezigheid van verzoeker te behandelen. Ter terechtzitting is niet meteen meegedeeld dat de rechtbank vooroverleg heeft gehad, omdat het standpunt van de raadsman nog moest worden besproken. Tijdens de terechtzitting heeft de voorzitter twee maal aan de bijzitters gevraagd of nader overleg nodig was, voordat een besluit kon worden genomen over de medebrenging van de verdachte. Het is in de visie van mr. [X] niet altijd nodig om elke keer in de raadkamer overleg te hebben, als op de zitting de mening van alle rechters duidelijk is. In zo’n geval is het elkaar aankijken ook voldoende, aldus mr. [X].
4.2. Mr. [X] heeft voorts aangevoerd dat de discussie over het bewijs en DNA-onderzoek nog niet aan de orde was, omdat de behandeling van de zaak al strandde bij de vraag wat er moest gebeuren nu de verdachte niet was verschenen. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat de rechter partijdig of vooringenomen is c.q. schijnt ten aanzien van de uitkomst van de zaak.
5. Beoordeling
5.1. De wrakingskamer gaat, ondanks het ontbreken van een daartoe strekkende mededeling hunnerzijds, gelet op de reactie van mr. [X], er vanuit dat mrs. [Y] en [Z] evenmin in de wraking berusten.
5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.4. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven geen grond te vrezen dat het voornoemde rechters aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt. Bij een precaire zaak als de onderhavige, waarbij tevens de verwachting aanwezig is dat de verdachte niet zal verschijnen, is het goed denkbaar dat de rechtbank voorafgaand aan de terechtzitting overleg pleegt. Temeer nu de voorzitter openlijk aan de bijzitters heeft gevraagd of nader overleg vereist was, kan niet worden gesproken van een vooringenomen standpunt over de uitkomst van de zaak. Immers heeft de voorzitter gecontroleerd of de meningen van de bijzitters door de argumenten van de raadsman zijn gewijzigd. De uitlatingen van de voorzitter ten aanzien van het DNA-onderzoek kunnen dan ook niet worden beschouwd als uitlatingen die duiden op (een schijn van) partijdigheid van deze rechter(s), temeer nu de inhoudelijke discussie over de herkomst van het aangetroffen DNA nog niet is aangevangen.
5.5. Het wrakingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.
6. Beslissing
De rechtbank:
* wijst het verzoek tot wraking af;
* bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
* beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. W. Römelingh;
• de officier van justitie mr. C. Eijgenraam;
• mrs. [X], [Y] en [Z].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 15 maart 2010 door
mrs. J.G.J. Brink, D. Aarts en A.H. Bergman, in tegenwoordigheid van mr. T.B.H. Nguyen.