ECLI:NL:RBSGR:2010:BM4031

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
360747 / HA RK 2010-116 Wrakingsnummer 8/2010
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot de planning van de zittingen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 maart 2010 uitspraak gedaan op een schriftelijk verzoek tot wraking van de rechtbank door de verzoeker, die in een strafzaak betrokken is. Het wrakingsverzoek werd ingediend door de raadsvrouw van de verzoeker, mr. I.A. Groenendijk, op 25 februari 2010. De verzoeker stelde dat de rechtbank blijk gaf van (de schijn van) vooringenomenheid door de efficiëntie van de behandeling van de strafzaak te laten prevaleren boven het belang van een goede verdediging. De verzoeker was van mening dat hij als een pion werd behandeld, vooral gezien zijn medische gesteldheid, en dat hij onvoldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden op de inhoudelijke behandeling van de zaak.

De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker en zijn raadsvrouw zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelde dat het besluit om de zaak in de ochtend en de middag te plannen een processuele beslissing is en dat er onvoldoende bijkomende omstandigheden zijn die zouden wijzen op partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat de planning van de zittingen niet automatisch leidt tot de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker en zijn raadsvrouw voldoende tijd hadden om zich voor te bereiden op de zitting, en dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de vrees voor onpartijdigheid rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en ook het verzoek van de meervoudige strafkamer om toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker voorshands af te wijzen, werd afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat het geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE – MEERVOUDIGE WRAKINGSKAMER
Wrakingsnr. 8/2010
rekestnummer: 360747/ HA RK 2010-116
parketnummer: 09/925015-09
datum beschikking: 1 maart 2010
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
verblijfplaats: penitentiaire inrichting Midden Holland – HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn
verzoeker,
raadsvrouw: mr. I.A. Groenendijk;
tegen
mr. [X],
mr. [Y],
mr. [Z];
vice-president van, respectievelijk rechters in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Verzoeker is opgeroepen om op 1 maart 2010 van 9:00 tot 10:15 uur en vanaf 16 uur ter terechtzitting te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Deze zitting is voorafgegaan door een aantal pro forma-behandelingen en een inhoudelijke behandeling.
1.2 Op 25 februari 2010 heeft mr. Groenendijk namens verzoeker een verzoek tot wraking van de rechtbank ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
2.1. Op 1 maart 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is verschenen mr. Groenendijk voormeld, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.
2.2. Ter zitting zijn eveneens verschenen de leden van de onderhavige meervoudige strafkamer en de officier van justitie mr. H.J.J. Talsma.
2.3. De voorzitter heeft ter terechtzitting meegedeeld dat de wrakingskamer op de hoogte is van de faxberichten van de raadsvrouw aan de rechtbank d.d. 23 en 25 februari 2010.
3. Het standpunt van verzoeker
3.1. Namens verzoeker stelt de raadsvrouw dat de rechtbank blijk heeft gegeven van (de schijn van) vooringenomenheid door de efficiëntie van de behandeling van de strafzaak te laten prevaleren boven het belang van een goede verdediging en zorgvuldige waarheidsvinding. De raadsvrouw voert, samengevat, aan dat zij op de onderhavige zittingsdag tussen 10:15 en 16:00 uur een andere verdachte moet bijstaan in een grote strafzaak bij het Gerechtshof. Het behandelen van twee zware zaken op één dag zal ten koste gaan van de kwaliteit van de verdediging. Verzoeker is van mening dat hij als een pion wordt behandeld, terwijl de rechtbank op de hoogte is van zijn medische gesteldheid (hartpatiënt en tumor in zijn hoofd). Tevens heeft de raadsvrouw onvoldoende tijd gehad om zich goed voor te bereiden voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Tot 25 februari 2010 was verzoeker niet op de hoogte van het voornemen om op 1 maart 2010 de inhoudelijke behandeling van de desbetreffende strafzaak te laten plaatsvinden. Verzoeker was in de veronderstelling dat het ook nu om een pro forma-behandeling zou gaan. Verzoeker is van mening dat de kwaliteit van een goede verdediging voorgaat boven een voortijdige behandeling van de strafzaak en dat de strafzaak derhalve dient te worden aangehouden. De raadsvrouw verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (LJN: BD 5891, zaak-/dossiernummer 309661/ HA RK 08 184), waarin is beslist dat onder omstandigheden de efficiëntie niet mag prevaleren.
4. Het standpunt van de meervoudige strafkamer
4.1. Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. [X] meegedeeld dat de meervoudige strafkamer niet in de wraking berust.
4.2. Mr. [X] voert aan dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek c.q. dat zijn verzoek moet worden afgewezen. Ten eerste stelt mr. [X] dat in de dagvaarding alleen is meegedeeld dat de strafzaak op 1 maart 2010 wordt behandeld. Hieruit blijkt niet dat het om een pro forma-behandeling zal gaan.
4.3. Ten tweede voert mr. [X] aan dat geen concrete feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht, waaruit blijkt dat de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden. Het wrakingsverzoek is voorts alleen gericht tegen een procedurele beslissing, hetgeen geen wrakingsgrond kan vormen behoudens zeer grote uitzonderingen. De meervoudige strafkamer is van mening dat een dergelijke uitzondering zich hier niet voordoet. De situatie in de door de raadsvrouw aangehaalde wrakingszaak van de rechtbank Rotterdam verschilt van de onderhavige zaak, omdat het daar gaat om het vooruitlopen op een getuigenverklaring. In onderhavige zaak is hier geen sprake van.
4.4. Mr. [X] voert ten derde aan dat verzoeker zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de rechtbank zich alleen laat leiden door efficiëntie. De rechtbank heeft in haar beslissing rekening gehouden met de belangen van de verzoeker en de naaste betrokkenen van het slachtoffer. Ook de verzoeker heeft immers baat bij een zo snel mogelijke behandeling van zijn zaak, zoals dit is voorgeschreven in artikel 6 EVRM. Nu het delict in de nacht van 3 op 4 januari 2009 heeft plaatsgevonden, is inmiddels 15 maanden verstreken, voordat een inhoudelijke behandeling aan de orde is. Langer uitstel is dan ook onwenselijk. Bovendien staat nooit in de oproep voor de zitting dat een zaak inhoudelijk zal worden behandeld, aldus mr. [X].
4.5. Mr. [X] licht tevens toe dat de vorige zitting in de onderhavige strafzaak op 4 december 2009 eigenlijk al was bedoeld voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Hierop zou de raadsvrouw al moeten zijn voorbereid. Uiteindelijk is dit een pro forma-zitting geworden, - alleen - omdat de contra-expertise nog niet gereed was. Op die zitting waren geen andere onderzoekswensen te kennen gegeven. Mr. [X] stelt dat het aan de raadsvrouw duidelijk had moeten zijn dat op de onderhavige zitting een inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden.
4.6. Voorts heeft mr. [X] verzocht toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker op grond van artikel 515 van het Wetboek van Strafvordering voorshands af te wijzen, omdat het onderhavige wrakingsverzoek alleen is gebruikt om de behandeling van de zaak uit te stellen.
5. Het standpunt van de officier van justitie
5.1. De officier van justitie sluit zich aan bij het standpunt van de strafkamer. Hij voegt daar aan toe dat de contra-expertise een rapportage van slechts 10 pagina’s betreft. Verzoeker en zijn raadsvrouw hadden derhalve voldoende tijd om zich voor te bereiden op een inhoudelijke behandeling van de zaak, aldus mr. Talsma.
6. Beoordeling
6.1. Na schorsing van de zitting heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan.
6.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
6.4. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals hiervoor onder 3. weergegeven, geven geen grond te vrezen dat het de voorzitter en leden van deze kamer van de rechtbank aan onpartijdigheid ontbreekt. Tevens heeft de rechtbank niet de schijn van partijdigheid gewekt. Daartoe is het volgende redengevend.
6.5. Het besluit om de zaak van verzoeker in de ochtend en laat in de middag te plannen is een processuele beslissing en is onvoldoende redengevend voor het oordeel dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid van de meervoudige strafkamer. Daarvoor dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval echter niet gebleken. De wrakingskamer begrijpt dat de planning van de onderhavige strafzaak voor de raadsvrouw zeer ongelukkig is, maar dit enkele feit leidt niet tot de conclusie dat de meervoudige strafkamer een vooringenomen houding heeft ten aanzien van de uitkomst van de strafzaak, terwijl er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die die conclusie kunnen dragen.
6.6. Het verzoek tot wraking zal derhalve worden afgewezen.
6.7. Het verzoek van de meervoudige strafkamer om toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker voorshands af te wijzen, wordt eveneens afgewezen. Niet of onvoldoende is gebleken dat verzoeker door middel van dit wrakingsverzoek misbruik maakt van het recht. Behalve het indienen van dit wrakingsverzoek zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die deze conclusie kunnen dragen.
7. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- wijst het verzoek tot voorshandse afwijzing van toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker af;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- bepaalt dat het geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat deze beschikking onverwijld wordt nagezonden aan:
o mr. [X],
o mr. [Y],
o mr. [Z];
o de verzoeker p/a zijn raadsvrouw mr. I.A. Groenendijk.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2010 door
mrs. J.G.J. Brink, D. Aarts en A.H. Bergman,
in tegenwoordigheid van mr. T.B.H. Nguyen als griffier.