ECLI:NL:RBSGR:2010:BM3602

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758649-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensdelicten tegen ouderen met geweld en misbruik van vertrouwen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vermogensdelicten tegen twee bejaarde slachtoffers, [G] (81 jaar) en [H] (76 jaar). De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van deze ouderen door zich voor te doen als iemand die hen kon helpen, en heeft hen vervolgens bestolen van hun pinpassen en geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 september 2009 in de woningen van beide slachtoffers is geweest en dat hij met hun pinpassen geld heeft opgenomen bij geldautomaten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers en het gewelddadige gedrag van de verdachte, die een van de slachtoffers heeft geduwd en in het donker heeft gezet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet krijgen die de duur van de voorlopige hechtenis te boven gaat, en heeft een zwaardere straf opgelegd dan door de officier van justitie was gevorderd. De vordering van de benadeelde partij [G] tot schadevergoeding van € 1.250,00 is toegewezen, en de verdachte is verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/758649-09
Datum uitspraak: 6 mei 2010
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte Z],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 april 2010.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.P. Visser, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. M.A. van der Laan heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [G] tot een bedrag van € 1.250,00. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,00, subsidiair 22 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [G].
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(zaak 2.12)
hij op of omstreeks 23 september 2009 te 's-Gravenhage, althans te Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening weg te nemen (een) pinpas(sen) en/of enig(e)
geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [F],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
- zich heeft begeven/bewogen naar de [adres] en/of
(vervolgens) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- de woning van die [F] heeft/hebben betreden en/of
- enige tijd in de woning van die [F] heeft/hebben verbleven en/of
- de voordeur van de woning van die [F] na het betreden van de woning
open heeft/hebben laten staan,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
(art 311 Wetboek van Strafrecht
art 45 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 23 september 2009 te 's-Gravenhage, althans te Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige
kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [F] te
bewegen tot afgifte van (een) pinpas(sen) en/of enig(e) geldbedrag(en), in elk
geval enig goed, toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of
in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans
alleen:
- zich heeft begeven/bewogen naar de [adres] en/of
(vervolgens) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- zich voor heeft/hebben gedaan als iemand anders dan hij werkelijk is en/of
- de woning van die [F] heeft/hebben betreden en/of
- enige tijd in de woning van die [F] heeft/hebben verbleven en/of
- de voordeur van de woning van die [F] na het betreden van de woning
open heeft/hebben laten staan,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
(art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 Wetboek van Strafrecht
art 45 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(zaak 2.13)
hij op of omstreeks 23 september 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een) pinpas(sen), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [G], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(Art 311 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 23 september 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een/of meer geldbedrag(en) (van
in totaal ongeveer 1.250 euro, althans 250 euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [G], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te
nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van een
valse sleutel, te weten door onbevoegd (meermalen) met een pinpas (op naam van
die [G]) met de bijbehorende pincode (een) geldopname(n) bij (een)
geldautoma(a)t(en) te verrichten;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
(zaak 2.14)
hij op of omstreeks 23 september 2009 te 's-Gravenhage, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een) pinpas(sen)
en/of enig(e) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 400 euro), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [H], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(Art 311 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 23 september 2009 te 's-Gravenhage, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een/of meer
geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 500 euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [H], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van een valse
sleutel, te weten door onbevoegd (meermalen) met (een) pinpas(sen) (op naam
van die [H]) met de bijbehorende pincode(s) (een) geldopname(n) bij (een)
geldautoma(a)t(en) te verrichten;
(Art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak.
Met betrekking tot feit 1 (zaak 2.12) eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van verdachte en uit het proces-verbaal van observatie volgt dat verdachte op 23 september 2009 in de woning van [F] aan de [adres] in Den Haag is geweest. [F] – ten tijde van het bezoek van verdachte 88 jaar oud – kan zich (reeds kort nadien) van het bezoek niets herinneren. Verdachte heeft over het bezoek verklaard dat hij op aanwijzen van medeverdachte [X] heeft aangebeld, de woning is binnengegaan, in de woning op een bank is gaan zitten en niets heeft aangeraakt. Voornoemde handelswijze van verdachte roept, mede in het licht van hetgeen zich terzake van andere aan verdachte telastgelegde gebeurtenissen in het dossier bevindt, vragen op. Dat is evenwel onvoldoende concreet om zonder verder ondersteunend materiaal tot het bewijs te kunnen bijdragen. Dit betekent dat het wettig en overtuigend bewijs op dit punt ontbreekt, zodat de verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
2.
(zaak 2.13)
hij op 23 september 2009 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pinpas, toebehorende aan [G],
en
hij op 23 september 2009 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 1.250 euro,
toebehorende aan [G], zulks na de weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegd meermalen met een pinpas op naam van die [G] met de bijbehorende pincode geldopnamen bij geldautomaten te verrichten;
3.
(zaak 2.14)
hij op 23 september 2009 te 's-Gravenhage, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pinpas en enig geldbedrag van in totaal 400 euro, toebehorende aan [H];
en
hij op 23 september 2009 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal 500 euro, toebehorende aan [H], zulks na het weg te nemen goed onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegd met een pinpas op naam van die [H] met de bijbehorende pincode een geldopname bij een geldautomaat te verrichten.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2 (zaak 2.13) eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief:
Uit het dossier blijkt dat [G] (81 jaar) op 23 september 2009 in zijn woning aan de [adres] in Den Haag is bezocht door een man die zei te komen voor de electrameters. De man gaf aan dat [G] nog geld terug zou krijgen voor de meters. Hiertoe heeft [G] desgevraagd zijn pinpas door een zwart apparaatje gehaald en zijn pincode bekend gemaakt. Nadat de man de woning had verlaten, ontdekte [G] dat zijn pinpas was verdwenen. [G] heeft de politie gebeld en toen die ter plaatse was, bleek dat een bedrag van in totaal € 1.250,- was opgenomen van de rekening van [G]. Om 17.41 uur is een bedrag opgenomen van € 1.000,- bij een pinautomaat van de ING-bank in Den Haag en om 17.43 uur is een bedrag van € 250,- opgenomen bij een pinautomaat van de ABN AMRO bank aan de Leyweg in Den Haag.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de woning aan de [adres] is geweest. Nu daarnaast een foto is gemaakt van de pinner van de transactie aan de Leyweg, waarop een man te zien is met vergelijkbare gezichtsbeharing als die van verdachte (blijkens de foto’s bij het proces-verbaal van observatie van 23 september 2009) en de pintranacties bovendien kort na het bezoek aan de woning van [G] zijn verricht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die de pinpas van [G] heeft ontvreemd en daar vervolgens mee heeft gepind. De rechtbank acht de telastgelegde diefstal van de pinpas en van een geldbedrag van € 1.250,- dan ook bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd, omdat weliswaar vast staat dat verdachte op 23 september 2009 op pad was met een ander, maar niet is komen vast te staan dat die ander als mededader van het thans besproken feit kan worden beschouwd.
Ten aanzien van feit 3 (zaak 2.14) eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief:
Uit het dossier blijkt dat [H] (76 jaar) op 23 september 2009 omstreeks 22.30 uur in zijn woning aan de [adres] in Den Haag is bezocht door een tamelijk goed Nederlands sprekende getinte man van ongeveer 30 jaar met kort zwart haar en een stoppelbaard. De man zei dat hij van de politie was, dat geld was gestolen uit de woning van [H] en dat hij daarom binnen wilde kijken. In de woning heeft de man het licht uit gedaan, bij het bureau van [H] gestaan en [H] geduwd. Toen de man weg was, zag [H] dat uit de lade van zijn bureau zijn pinpas met pincode en een bedrag van € 400,- was weggenomen. Om 22.54 uur – derhalve kort na het bezoek aan [H] – is met de pinpas van [H] een bedrag van € 500,- opgenomen bij de pinautomaat aan het Goudenregenplein in Den Haag. Van deze pintransactie zijn foto’s beschikbaar.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de avond van 23 september 2009 naar de [adres] is gegaan en dat hij inderdaad de man is die met de pinpas voor de pinautomaat heeft gestaan, maar dat hij niet gepind heeft. Op één van de foto’s van de pintransactie is evenwel te zien dat verdachte bij de geldautomaat wel degelijk handelingen verricht die passen bij het pinnen van geld. Gelet op het voorgaande en nu verdachte (en niet medeverdachte [X]) voldoet aan het signalement zoals opgegeven door [H], is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die de pinpas en een bedrag van € 400,- uit de woning van [H] heeft ontvreemd en vervolgens met de pinpas een bedrag van € 500,- heeft opgenomen.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat verdachte van [H] een pinpas en een geldbedrag van € 500,- heeft gestolen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de diefstal in verenging heeft gepleegd, op dezelfde grond als hiervoor onder feit 2 aangegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport.
Daarnaast overweegt de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende.
Ten laste van verdachte zijn vermogensdelicten bewezen verklaard waarvan twee bejaarde mensen ([G]: 81 jaar en [H]: 76 jaar) het slachtoffer zijn geworden. In beide gevallen is door verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat deze slachtoffers in hem stelden, welk vertrouwen werd opgewekt door het fingeren van een kwaliteit die bedoeld was om door autoriteit dan wel andere omstandigheden te imponeren.
Dit soort feiten hebben als zorgwekkend te gelden. Duidelijk is immers dat bejaarde mensen, die enerzijds nog trachten zo zelfstandig mogelijk te leven, doch anderzijds worden geconfronteerd met een niet zelden drastische afname van hun lichamelijke en geestelijke vermogens, kennelijk in toenemende mate ten prooi vallen aan mensen die van hun kwetsbare positie gebruik maken met uitsluitend winstbejag als drijfveer. De zorgwekkendheid daarvan bestaat hierin, dat bij degenen die dergelijke feiten begaan kennelijk geen morele bezwaren bestaan tegen het profiteren van de kwetsbaarheid, goedgelovigheid en afhankelijkheid die een vergevorderde leeftijd nu eenmaal vaak met zich brengt. Omdat het moreel besef van het onaanvaardbare daarvan bij het overgrote deel van de bevolking wel degelijk bestaat, leidt het kennisnemen van de gevolgen van dit gedrag begrijpelijkerwijs niet alleen tot grote verontwaardiging in de maatschappij maar ook tot gevoelens van onrust, nu uiteindelijk eenieder hoopt een hoge leeftijd te bereiken maar zich daarbij thans lijkt te moeten voorbereiden op de mogelijkheid ooit zelf in handen te vallen van mensen die niet gehinderd worden door een gewetensfunctie die dat zou behoren te voorkomen.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij ook niet heeft geschroomd om een van de slachtoffers gewelddadig te benaderen door te duwen en het donker te maken in de woning. Een dergelijk gedrag geeft niet alleen blijk van een uitzonderlijke brutaliteit maar ook van een volstrekt laaghartige en verwerpelijke mentaliteit ten opzichte van ouderen die er op mogen vertrouwen dat zij ook in de nadagen van hun leven in hun vertrouwde omgeving kunnen verblijven zonder daar door personen die wat leeftijd betreft hun kleinkinderen zouden kunnen zijn te worden lastig gevallen met als enig doel hun geld in bezit te krijgen.
In de persoon van verdachte zijn, afgezien van zijn blanco uittreksel in het algemeen documentatieregister, weinig aanknopingspunten te vinden voor enige strafmatiging. De rechtbank heeft moeten vaststellen dat verdachte geen blijk heeft gegeven inzicht te hebben in het verwerpelijke van zijn handelwijze. Nu verdachte de feiten ontkent, is de reclassering ook niet gekomen tot een strafadvies.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd die de duur van de ondergane voorlopige hechtenis te boven gaat. Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De vordering van de benadeelde partij
[G] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.250,00.
De rechtbank acht de vordering, van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 3 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.250,00.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bij dagvaarding onder 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [G].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 2 eerste alternatief/cumulatief; feit 3 eerste alternatief/cumulatief:
diefstal, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 2 tweede alternatief/cumulatief; feit 3 tweede alternatief/cumulatief:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [G] toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [G], een bedrag van € 1.250,00,
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [G];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs. I.K. Spros en M. Knijff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 mei 2010.
Mr. I.K. Spros is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.