ECLI:NL:RBSGR:2010:BM3399

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/18925, Awb 09/18930 en Awb 09/18934
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Generaal pardon en identiteitsfraude bij asielaanvragen van Iraanse nationaliteit

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 april 2010, gaat het om een beroep van drie eisers van Iraanse nationaliteit tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet. De eisers, die minderjarig waren ten tijde van hun eerste asielaanvraag, hebben meerdere identiteiten gebruikt, wat door de verweerder is aangemerkt als meervoudige identiteitsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers in hun eerste asielaanvraag op 14 maart 1999 een onjuiste identiteit hebben opgegeven, maar dat zij in een vroeg stadium van de procedure hun werkelijke identiteit hebben aangegeven. De rechtbank oordeelt dat het niet terecht is dat de eisers worden tegengeworpen dat zij in hun minderjarigheid een onjuiste identiteit hebben opgegeven, en dat zij nadien consequent hun juiste identiteit hebben gebruikt. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet in overeenstemming met het beleid heeft gehandeld door de foutieve geboortedata van eisers aan hen tegen te werpen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissingen van de verweerder, met de verplichting om opnieuw te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 09/18925, Awb 09/18930 en Awb 09/18934
Uitspraak in het geschil tussen:
XXX
Eisers,
Allen van Iraanse nationaliteit
gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek
en
DE MINISTER VAN JUSTITIE, voorheen de Staatssecretaris van Justitie
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. L.N. Kloetstra, ambtenaar ten departemente.
1. Procesverloop
1.1 Bij brief van 17 december 2008 hebben eisers op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen kenbare handelingen van verweerder van 29 november 2007 waarbij geweigerd is om eisers in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling).
1.2 Op 20 mei 2009 heeft verweerder de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaard.
1.3 Eisers hebben daartegen op 25 mei 2009 op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van beroep zijn op 24 juni 2009 ingediend.
1.4 Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
1.5 De beroepen zijn behandeld ter openbare terechtzitting van 9 maart 2010. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
Standpunten van partijen
2.1 Verweerder is van oordeel dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van de Regeling omdat sprake is van een in het beleid opgenomen contra-indicatie.
In de regeling is onder paragraaf 5.3.5 opgenomen dat aan vreemdelingen die in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten hebben opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht, geen verblijf op grond van de regeling wordt verleend.
Verweerder werpt eisers tegen dat zij meerdere aliassen hebben gevoerd, waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht.
Ten aanzien van eiser sub 1 overwoog verweerder het volgende.
Bij zijn eerste asielaanvraag op 14 maart 1999 heeft hij de naam (...), geboren op (...) gebruikt. In de loop van de bezwaarprocedure heeft hij aangegeven dat zijn juiste personalia zijn: (...) geboren op (...). In een rechterlijke uitspraak van 16 maart 2004 is overwogen dat twijfel bestaat aan zijn identiteit.
Bij een herhaalde asielaanvraag van 15 februari 2005 heeft eiser sub 1 weer de eerstgenoemde personalia gebruikt. Ook in deze procedure heeft hij aangegeven dat de tweede genoemde personalia de juiste zijn. Ook in deze procedure is in een rechterlijke uitspraak de twijfel aan zijn identiteit uitgesproken.
Bij een derde en een vierde asielaanvraag heeft eiser de personalia (...), geboren (...) gebruikt. Ook in deze zaken is in rechterlijke uitspraken de twijfel over eisers identiteit uitgesproken.
Ten aanzien van eiser sub 2 overwoog verweerder:
Bij zijn eerste asielaanvraag op 14 maart 1999 heeft hij de naam (...) geboren op (...) gebruikt. In de loop van de bezwaarprocedure heeft hij aangegeven dat zijn juiste personalia zijn: (...) , geboren op (...). In een rechterlijke uitspraak van 16 maart 2004 is overwogen dat twijfel bestaat aan zijn identiteit.
Bij een herhaalde asielaanvraag van 15 februari 2005 heeft eiser sub 1 weer de eerstgenoemde personalia gebruikt. Ook in deze procedure heeft hij aangegeven dat de tweede genoemde personalia de juiste zijn. Ook in deze procedure is in een rechterlijke uitspraak de twijfel aan zijn identiteit uitgesproken.
Bij een derde en een vierde asielaanvraag heeft eiser de personalia (...), geboren op (...) gebruikt. Ook in deze zaken is in rechterlijke uitspraken de twijfel over eisers identiteit uitgesproken.
Ten aanzien van eiseres overwoog verweerder:
Bij haar eerste asielaanvraag op 14 maart 1999 heeft zij de naam (...), geboren op (...) gebruikt. In de loop van de bezwaarprocedure heeft zij aangegeven dat haar juiste personalia zijn: (...) , geboren op (...). In een rechterlijke uitspraak van 16 maart 2004 is overwogen dat twijfel bestaat aan haar identiteit.
Bij een herhaalde asielaanvraag van 15 februari 2005 heeft eiseres weer de eerstgenoemde personalia gebruikt. Ook in deze procedure heeft zij aangegeven dat de tweede genoemde personalia de juiste zijn. Ook in deze procedure is in een rechterlijke uitspraak de twijfel aan haar identiteit uitgesproken.
Bij een derde asielaanvraag heeft eiseres de personalia (...) , geboren op (...) gebruikt. Ook in deze zaken is in rechterlijke uitspraken de twijfel over de identiteit van eiseres uitgesproken.
Verweerder beschouwt dit als meervoudige identiteitsfraude in de zin van de regeling. Volgens verweerder is deze in rechte komen vast te staan.
2.2 Eisers betwisten deze meervoudige identiteitsfraude.
Allereerst wijzen eisers op het feit dat zij alle drie minderjarig waren toen de eerste asielaanvraag mede namens hen werd ingediend. Voorts is er op gewezen dat zij in een vroeg stadium van de procedure hun werkelijke identiteit hebben opgegeven. De herhaalde aanvragen zijn ingediend onder de eerst gebruikte naam, omdat dit niet anders kon. Omdat eiseres hun werkelijke identiteit niet konden aantonen zijn hun herhaalde aanvragen onder de eerst gebruikte naam geregistreerd door verweerder. Ook in deze procedures is direct in het gehoor nieuwe feiten en omstandigheden aangegeven wat de werkelijke naam van eisers was. Het woordje “(...)” betekent “een soort van” en heeft in een naam derhalve geen enkele betekenis. Verweerder beschouwt de derde alias dan ook ten onrechte als een andere identiteit. De identiteit waarbij de geboortedatum afwijkt is al evenmin een door eisers gebruikte andere identiteit. Eisers hebben direct in het gehoor nieuwe feiten en omstandigheden de foutieve geboortedatum gecorrigeerd.
Eisers hebben dan ook slechts een maal een onjuiste identiteit gebruikt en dit was ten tijde van hun minderjarigheid. Nadien hebben zij consequent de goede identiteit gebruikt.
Opgemerkt is dat de moeder van eisers wel een verblijfsvergunning op grond van de Regeling heeft gekregen. Dit ondanks het ook door haar gebruiken van meerdere identiteiten.
Tenslotte is een beroep gedaan op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3 Verweerder is van oordeel dat vaststaat dat eisers meerdere aliassen hebben gevoerd waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht. Dat geldt niet voor de moeder van eisers, die maar een ongeloofwaardige alias heeft gebruikt.
Dat eisers ten tijden van de eerste aanvraag minderjarig waren is volgens verweerder niet relevant omdat eisers tijdens meerderjarigheid, althans zelfstandig, aanvragen hebben ingediend met verschillende geboortedata. Bovendien hebben zij geen van de gebruikte identiteiten aangetoond.
Van bijzondere hardheid als bedoeld in artikel 4:84 Awb is volgens verweerder geen sprake. In de visie van verweerder zouden ook slechts bijzondere omstandigheden die niets van doen hebben met de motieven die aan de totstandkoming van de Regeling en het daarop gebaseerde beleid ten grondslag hebben gelegen, aanleiding kunnen geven om af te wijken van dit beleid. Daarvan is volgens verweerder in het onderhavige geval niet gebleken.
Overwegingen
2.6 Krachtens artikel 3:6, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) juncto artikel 3.17a aanhef en onder b Voorschrift Vreemdelingen (VV) kan verweerder ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning op grond van “afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet” verlenen. In verweerders beleid, opgenomen in Vc B 14/5 is nader uitgewerkt onder welke voorwaarden deze vergunning door verweerder kan worden verleend.
Ingevolge verweerders beleid, opgenomen in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 onder B14/5.3.5 wordt de verblijfsvergunning op grond van de Regeling niet verleend indien de vreemdeling in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten hebben opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht, geen verblijf op grond van de regeling wordt verleend.
2.4 Verweerders uitvoeringspraktijk, zoals door de toenmalige Staatssecretaris van Justitie op 7 juni 2007 aan de Tweede Kamer der Staten Generaal is uiteengezet, houdt in dat het de vreemdeling niet wordt tegengeworpen als deze één keer een verkeerde identiteit of nationaliteit heeft opgegeven en volgehouden. De Staatssecretaris van Justitie verklaarde hierover in dat kamerdebat van 7 juni 2007 (TK 78, 78-4154):
“(…) Ik heb gekeken hoe het rechtsgevoel ook op dit terrein zo goed mogelijk kan worden gediend. Dat heb ik op twee manieren gedaan. De ene is de volgende. Hierbij gaat het om mensen die evident kwaadwillend herhaaldelijk de boel bedonderd hebben in verschillende procedures door andere namen en andere identiteiten te geven. In de dossiers staat wat hun is tegengeworpen. Bij dit soort kwaadwillende mensen zie ik geen reden om ze een verblijf toe te kennen. Iets anders is de groep waarbij er ook twijfel omtrent de identiteit is, maar waarbij men vasthoudt aan één identiteit (…). Dit is zo inherent aan de restgroep van de oude Vreemdelingenwet dat ik heb besloten dat wij hun dit niet gaan tegenwerpen. Anders zouden wij het probleem laten voortbestaan. Ik doel op de mensen die in Nederland zijn neergestreken onder de oude Vreemdelingenwet. Het verhaal is bekend. De vraag die hierbij een rol speelt is: wat doe ik ermee, wil ik accepteren dat zij voor de rest van hun leven op basis van de identiteit waar wij over twijfelen worden ingeschreven? Nee. Wij bieden evenwel de mogelijkheid om te verschonen. Wij kunnen tegen hen zeggen: u valt onder de regels, maar wij twijfelen aan uw identiteit; u kunt dat nu voor eens en voor altijd rechtzetten; u krijgt dus deze gelegenheid zonder dat het u wordt tegengeworpen. (…)
Veel asielzoekers hebben echter geen documenten. De verwachting is wel dat sommigen toch met het echte document op de proppen komen. Wij geven de asielzoekers twee maanden de tijd om hun identiteit te bewijzen en de echte documenten te overhandigen. Als zij dat niet kunnen, mogen zij na die periode van twee maanden een verklaring ondertekenen, waarmee zij bevestigen echt te zijn wie zij zeggen te zijn. Op basis van die identiteit worden de asielzoekers in Nederland opgenomen (…)”.
2.5 Verweerder is uitgegaan van het gebruik van drie verschillende identiteiten door eisers. De rechtbank is van oordeel dat dit onjuist is en overweegt daartoe het volgende.
2.6 De door eisers gebruikte identiteit (...) is gebruikt toen eisers samen met hun moeder, toen zij nog minderjarig, respectievelijk 15, 14 en 10 jaar waren, in Nederland aankwamen. De rechtbank is van oordeel dat het eisers niet kan worden tegengeworpen dat zij, in opdracht van hun moeder, haar voorbeeld van hun moeder hebben gevolgd door bij binnenkomst in Nederland een onjuiste identiteit op te geven. Bovendien hebben eisers nog in de besluitvormingsfase, namelijk in de fase van bezwaar, aangegeven wat hun echte identiteit is.
2.7 Hier van uitgaande, resteren er twee door eisers gebruikte identiteiten, die verschillen ten aanzien van de opgegeven geboortedata. Uit de gedingstukken blijkt dat bij aanvragen van 2 februari 2006 gebruik is gemaakt van geboortecertificaten die, blijkens een proces-verbaal van de Kmar van 2 februari 2006 is beschouwd als waarschijnlijk echte documenten. Er waren geen zichtbare sporen van vervalsing aangetroffen, volgens dit proces-verbaal.
De geboortedata op deze certificaten weken evenwel af van de tot dan toe door eisers gebruikte geboortedata. Zoals ter zitting door de gemachtigde van eisers is betoogd, is in de correcties en aanvullingen op het gehoor nieuwe feiten en omstandigheden van 8 februari 2006 namens eisers aangegeven dat de op het geboortecertificaat aangegeven geboortedatum onjuist was. Aangegeven is voorts wat de juiste geboortedatum van eisers is.
In het beroep inzake de afwijzing van de herhaalde aanvraag van 2 februari 2006 heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Leeuwarden, dienaangaande in zijn uitspraak van 28 februari 2006 geoordeeld dat de door eisers overgelegde geboortebewijzen niet als nova kunnen worden aangemerkt. Overwogen is:
“(…) dat de thans overgelegde geboortebewijzen niet kunnen worden aangemerkt als identiteitsbewijzen. Immers, daaruit blijkt niet of deze betrekking hebben op de personen van verzoekers, hetgeen temeer klemt nu de geboortedata die op de geboorteakten staan niet overeenkomen met de data die verzoekers hebben opgegeven. (…) In de vorige procedures van verzoekers is in rechte komen vast te staan dat de door hen ingebrachte identiteitsboekjes vervalst zijn bevonden. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat die documenten niet zijn te betrekken bij de beoordeling van de thans ingebrachte geboorteakten (…).”
2.8 Uit de vorenomschreven gang van zaken kan de rechtbank dan ook niet concluderen dat sprake is van evidente kwaadwillendheid, als door de toenmalige Staatssecretaris van Justitie in het kamerdebat omschreven. Naar het oordeel van de rechtbank is door eisers vanaf het door hen op 12 mei 1999 tegen de eerste afwijzing van een asielvergunning gemaakte bezwaar aan verweerder kenbaar gemaakt welke identiteit volgens hen de juiste is. In het vorenoverwogene is reeds aangegeven dat de bij de eerste aanvragen gebruikte onjuiste identiteit eisers niet kan worden aangerekend. Gelet op de kennelijke bedoeling van het beleid om een enkele onwaarheid omtrent de identiteit niet tegen te werpen, concludeert de rechtbank dat verweerder niet in overeenstemming met dit beleid heeft gehandeld door de eenmaal opgegeven foutieve geboortedata van eisers aan hen tegen te werpen. Hieraan kan niet afdoen dat eisers, in verweerders visie, de door hen als juist aangewezen identiteit nog steeds niet hebben aangetoond. Eisers kunnen dit op vrij eenvoudige wijze alsnog doen.
In verweerders beleid wordt er immers van uitgegaan dat de vreemdeling de identiteit waarvan hij of zij stelt dat dit de juiste is kan laten vastleggen door een schriftelijke verklaring te tekenen. Indien op enig moment blijkt dat de, op deze wijze door de vreemdeling naar voren gebrachte identiteit of nationaliteit niet juist is, kan dit aanleiding vormen om de verleende verblijfsvergunning in te trekken of de geldigheidsduur daarvan niet te verlengen.
2.9 Uit het vorenoverwogen vloeit voort dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient reeds hierom op grond van artikel 7:12 Awb te worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek.
De rechtbank voegt hier aan toe dat ook de motivering in het bestreden besluit ten aanzien van de omstandigheid dat de moeder van eisers wel een verblijfsvergunning heeft gekregen op grond van de regeling niet houdbaar is. Verweerder heeft de beoordeling van dit feit - ten onrechte- slechts gedaan in het kader van een beroep op het gelijkheidsbeginsel dat door eisers is gedaan. De rechtbank acht dit geen adequate reactie, aangezien verweerder hiermee voorbij is gegaan aan het bestaan van een ouder-kind-relatie die in de afgelopen elf jaar nooit in twijfel is getrokken door verweerder. De rechtbank acht dit onzorgvuldig.
2.10 Er bestaat een aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Gelet op de samenhang van de zaken worden deze gematigd als betrof het 1 beroep.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissingen van 20 mei 2009;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,=,-- en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 450,= aan eisers dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Laman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Wind, griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2010.
de griffier de rechter
Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: