1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 14 mei 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 6 februari 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 2 maart 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 18 februari 2010 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit [plaatsnaam]. Hij is werkzaam geweest als privéchauffeur voor een bedrijf dat onderdeel uitmaakte van de Patriottische Unie van Koerdistan (hierna: PUK). Hij is op 18 december 2006 ontvoerd en tijdens zijn gevangenschap gemarteld door een voor hem onbekend groep. Hij werd drie dagen vastgehouden en gemarteld. Daarna kon eiser vluchten met een andere gedetineerde. Hij heeft vervolgens vijf maanden thuis verbleven. Toen een collega van eiser werd vermoord en eiser dreigementen ontving, is hij naar het huis van zijn tante gegaan. Hij heeft daarop het land verlaten in januari 2008.
2.6 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid in verbinding met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn reisroute te kunnen vaststellen, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. Eiser heeft zijn relaas voorts niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde gebeurtenissen niet geloofwaardig zijn, omdat hij vage, summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
2.7 In beroep, waarbij de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft eiser – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser merkt op dat zijn nationaliteit en identiteit vaststaan. Er is derhalve onderzoek mogelijk naar zijn asielrelaas in zijn land van herkomst. Verweerder heeft nagelaten zelf nader onderzoek te doen naar de medische situatie van eiser. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste. De door verweerder gestelde tegenstrijdigheden, inconsistenties, vage en summiere verklaringen omtrent zijn laatste verblijfplaats, detentie en mishandeling en het artsenbezoek zijn mogelijk het gevolg van de erbarmelijke omstandigheden waarin hij heeft verkeerd en zijn medische situatie. Voorts stelt eiser dat het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Irak ten onrechte is beëindigd. Gelet op de verslechterde situatie in Irak sinds juni 2008 zou opnieuw een categoriaal beschermingsbeleid gevoerd moeten worden. Tevens stelt eiser dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van de Europese Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn). In een aanvullend beroepschrift van 15 april 2009 heeft eiser vertalingen overgelegd van een verklaring van het Ministerie van Bouw en Huisvesting en een verklaring van de Dienst Veiligheid van [plaatsnaam]. In een aanvullend beroepschrift van 31 juli 2009 heeft eiser een medische rapportage van een arts van de Medische Onderszoeksgroep (MOG) van Amnesty International (opgemaakt op 24 juli 2009) overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Niet in geschil is dat eiser zijn identiteit en nationaliteit voldoende heeft onderbouwd, zodat van de geloofwaardigheid daarvan moet worden uitgegaan.
2.9 Ten aanzien van het ontbreken van reisdocumenten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit aan eiser is toe te rekenen. Eiser heeft verklaard dat hij zijn paspoort, met daarin een Turks visum, in Turkije heeft afgestaan aan een reisagent. Gelet op bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser kan toerekenen dat eiser de reisdocumenten aan de reisagent heeft afgegeven. Verweerder heeft voorts niet aannemelijk hoeven achten dat eiser geen enkel indicatief bewijs van de reis van Irak, via Turkije, naar Nederland kan overleggen, noch in staat is daaromtrent coherent te verklaren. Zo weet eiser niet met welke luchtvaartmaatschappij hij heeft gevlogen en is hij niet in staat gebleken iets te vertellen over de plaatsen en landen waarlangs hij met de vrachtwagen is gereisd. Derhalve heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het geval van eiser het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw van toepassing is.
2.10 Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is.
2.11 Verweerder heeft in C14/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
Gelet hierop heeft verweerder als toetsingsmaatstaf gehanteerd of van het relaas van eiser positieve overtuigingskracht uitgaat.
2.12 Verweerder beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdige, vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over:
- de laatste verblijfplaats in Irak, de detentie en mishandeling en het artsenbezoek;
- het militaire boekje;
- de aangifte.
Ter zitting heeft verweerder de passage in het bestreden besluit met betrekkign tot tegenstrijdige verklaringen van eiser over zijn functie als privéchauffeur, laten vallen.
2.13 Eiser heeft ter onderbouwing van de door verweerder aangehaalde tegenwerpingen met betrekking tot eisers verklaringen over zijn laatste verblijfplaats in Irak, de ontvoering/detentie, de mishandeling en het artsenbezoek, verwezen naar het rapport van een arts van de MOG van Amnesty International. Eiser stelt dat dit rapport aanleiding had moeten vormen voor verweerder om het bestreden besluit in te trekken en nader onderzoek te doen, gelet op het beleid zoals neergelegd in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2005/55 en het rapport van de commissie Smeets van 2004. Het rapport van de arts van de MOG was daarbij tijdig aangekondigd. Het bestreden besluit is derhalve onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.14 De rechtbank stelt voorop dat het rapport van de arts van de MOG als een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen stelling moet worden beschouwd. Hieruit vloeit voort dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83 Vw, zodat de rechtbank dit wetsartikel niet bij de beoordeling behoeft te betrekken.
2.15 De arts van de MOG vermeldt in het rapport onder meer:
4B INTERPRETATIE BEVINDINGEN LICHAMELIJK ONDERZOEK